Johannis Hellyn clericus Trajectensis was toen hij onder de koorknapen of chorales dezer kerk werd aangenomen, 14 Mr. 1506. De Schrevel besluit daaruit, dat hij van hollandsche nationaliteit was. Omstreeks dien tijd was een Petrus Hellynck, geb. te Axel, abt van Duinen (I kol. 1063). Wulfard was misschien eveneens uit die streek, die tot het utrechtsch bisdom behoorde, afkomstig. Hij was koorknaap in St. Donaas 1506 tot 12 Mei 1511. Toen zijn stem veranderde, ontving hij toestemming om aan de kapittelschool te studeeren. 16 Nov. 1513 werd hij aangesteld tot virgifer chori, roededrager; gedurende twee jaar volbracht hij ijverig dit nederig ambt. 1519 was hij reeds priester, toen hij een plaats, in het koor onder de clerici ontving.
17 Juni 1523 werd Wulfram Hellynck door het kapittel van St. Donaas aangesteld als succentor en meeter der 7 choralen, die bij hem inwoonden. Te voren reeds sinds 20 Juni 1521 was hij werkzaam geweest als phonascus, succentor, in de Lieve Vrouwekerk te Brugge, waar zijn groote muzikale kennis reeds begon te blijken en de kanunniken van St. Donaas deed besluiten hem aan hunne kerk te verbinden. Waarschijnlijk verbleef Hellynck nooit in Italië. 18 jaar achtereen was hij steeds op zijn post te Brugge, waar hij onder zijne leiding een heele reeks musici en zangers van naam en zelfs beroemdheid had, zooals de Hollander Ger. Thol (zie art.), Joch. Richafort, zanger van koningin Maria van Hongarie, Jan Leunis, enz. Het kapittel stond 1539 op verzoek van den magistraat van Brugge toe, dat Wulfram Hellynck met zijn zangers het gilde van den H. Geest op het rederijkersfeest te Gent bijstond om met succes te kunnen schitteren.
Door zijn muzikale composities heeft Hellynck zich naam gemaakt. Van der Straeten schrijft hem toe de missen: De resurrectione, Surrexit bonus, Carolus Imperator. Hij stond in hooge achting bij de kanunniken zijner kerk, vooral, omdat door zijne bekwaamheid hun zangerskoor in hooge mate uitblonk. Vandaar de misschien wel overdreven loftuitingen van den secretaris van het kapittel, terwijl hij het overlijden van Hellynck aanteekende: ‘princeps omnium musicorum mundi, qualem nec preterita habuerunt nec futura habitura sunt secula.’
Zie: van der Stracten, La musique aux Pays Bas VII, 356, 362, 370, 372, 380; A. de Schrevel, Hist. du séminaire de Bruges I 19, 52, 58-59, 190-200.
Fruytier