behoorde hij niet. Volgens zijn neef, Cornelis of Christiaan de Heide, tingieter te Amsterdam, was Antonius ‘een schrander natuurkundige, in zijn tijd een vermaard en gelukkig geneesheer, en daarbij een zeer godsdienstig man’ (aldus P. de la Rue in zijn Mengelingen van aanteekeningen over zaaken en gevallen van verscheidene aardt deel 3). Hij bezat een laboratorium en leidde leerlingen op. De eerste geschriften, die hij uitgaf, waren een vertaling en een nieuwe uitgave van het werk van anderen, n.l. in 1677 Algemeene en bijzondere werking der geneesmiddelen in 's menschen lichaam door Thomas Willis, professor te Oxford, met zeer veel kantteekeningen van den vertaler, in 1680 Nieuw Lichtende Fakkel der Chirurgie door Dr. C.v.d. Voorde, door de Heide vermeerderd en bijgewerkt. Een eigen werk was Nieu ligt der apothekers .... beneffens eenige ontleed-, genees- en heelkundige waarnemingen (1682). Het belangrijkste is zijn Anatome Mytuli (1684), een zoötomisch werk over de mossel, waarmede hij zijn naam als ‘ontdekker der trilhaarbeweging’ gevestigd heeft. Hij ontdekte de trilharen of cilia op den mantel, op de kieuwen, in het darmkanaal van den mossel; het duidelijkste zag hij hen op de cirri (voelers) rondom den mond. Hun voortdurende beweging noemde hij ‘motus radiosus’ of ‘motus tremulus’. Zijn landgenooten hebben nagenoeg geen notitie van zijn ontdekking genomen, en niet beter ging het hem bij de Royal Society te Londen, aan welke hij zijn werk had opgedragen. Overigens bevat zijn werk vele nauwkeurige beschrijvingen van onderscheidene organen van de mossel, welke bewijzen, dat hij met zijn gebrekkige miskroskoop uitstekend gewerkt heeft. Zijn studies over de mossel heeft hij slechts voor de helft
gepubliceerd; over de circulatie en de ovariën, over onderzoekingen op andere lagere dieren wilde hij later schrijven; doch daarvan kwam niets. Bij de Anatome Mytuli voegde hij als aanhangsel Centuria Observationum Medicarum; zij bevatten ook de bovengenoemde Ontleed-, genees- en heelkundige waarnemingen en bewegen zich op het terrein der mikroskopie en physiologie, of behandelen zuiver-medische onderwerpen. Ook dit werk getuigt van de Heide's ijver en bekwaamheid. Het laatste werk, dat van hem bekend is, zijn de Experimenta circa sanguinis missionem etc. (1686), hetwelk hij opdroeg aan de ‘Societas Naturae Curiosorum’ te Neurenberg.
Op het einde van zijn leven geraakte hij sterk onder den invloed van Jean de Labadie, en diens geestverwanten. Hij verwaarloosde zijn praktijk en had tenslotte bijna geen cliënten meer. Waarschijnlijk heeft hij in die periode ook zijn wetenschappelijke werkzaamheden laten varen.
Den 9en April 1680 was hij gehuwd te Amsterdam in de Nieuwe Kerk met Margaretha van Waasbergen. Jaar en plaats van zijn dood zijn niet nauwkeurig bekend.
Hij schreef: Theses Medicae Inaugurales de Cancro, verdedigd te Leiden den 1en November 1668; d' Algemeene en byzondere wercking der Geneesmiddelen in 's Menschen Lichaam, door een Wiskonstige Redeneringh volgens de nieuwe gronden der Geneeskunde, nader als oyt voor desen verklaart en met Print- Verbeeldingen vertoont, door Thomas Willis, Hoogleeraar in de Geneesoeffening tot Oxfort, Uyt het Latyn vertaalt, en met noodighe aanteyckeningen verryckt, door Dr. A. de Heide (Middelburg 1677); Nieuw Lichtende Fakkel der Chirurgie of Hedendaagze Heel-konst door Dr. C.v.d. Voorde, na diens dood