Alle pogingen, door Johan van Heenvliet en zijn vrouw aangewend om hun dochter terug te krijgen, bleken vruchteloos. Deze bleef onverzettelijk en werd hoe langer hoe meer overspannen, ja onhandelbaar, toen men geweld tegen haar gebruikte: zij voelde zich beleedigd, aangetast in de teederste plekken harer ziel.
Elizabeth van Heenvliet werd 14 Mei 1416 als koorzuster ingekleed; volgens de ‘Constitutiones’ der windesheimsche vrouwenkloosters was zij daarvoor eigenlijk nog te jong. Zij betoonde zich ootmoedig gehoorzaam en stond den bedrukten van gemoed met raad en daad bij. In 1420 stierf haar broeder op reis naar Palestina, vervolgens haar moeder, in 1427 haar vader. Als eenig overgebleven kind had zij laatstgenoemde moeten opvolgen; nu verviel Heenvliet aan haar neven de heeren van Kruiningen, die hun onderhoorigen, met name de armen onder hen, gingen verdrukken. Sommigen hunner kwamen naar Diepenveen over en zochten hulp bij Elizabeth, hun wettige Vrouwe indien zij geen kloosterlinge geworden was; met het gevolg dat zij aan de nieuwe eigenaars een brief schreef en de onderdrukten sedert beter behandeld werden. Toen Elizabeth van Heenvliet de laatste jaren haars levens sukkelend was en voortdurend in de ziekenkamer moest blijven, hield zij zich met allerlei vrouwelijke handwerken bezig. Op bed zittend naaide zij de kerkelijke ornamenten en voorzag ze van borduursel. Evenals al de diepenveensche nonnen bezat ook zij groote liefde voor Maria. Zij maakte de kroon welke het Mariabeeld in de kerk op feestdagen op het hoofd had, verguldde het beeld en zorgde dat het een fraai beschilderde reliquieënkast kreeg. Haar vurig begeeren was het op een Zaterdag - den dag aan Maria gewijd - te mogen sterven. Verder koesterde zij zeer grooten eerbied voor de reliquieën der heiligen. Zij is, na ruim zes en dertig jaar het ordekleed gedragen te hebben, in 1452 aan de pest gestorven; de epidemie, die tegen het midden der vijftiende eeuw van het zuiden uit over gansch Europa zich verbreid en eenige jaren achtereen gewoed heeft en waaraan in genoemd jaar te Diepenveen negentien zusters en één leekebroeder bezweken zijn.
Zie: A. Matthaeus, Vita virginis nobilissimae Elisabethae van Heenvliet et quarundam, aliarum in coenobio de Diepenveen (achter zijn Anonymi Chronicon ducum Brabantiae, Lugd. Bat. 1707); W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), passim (vooral blz. 150-156; blz. 150, aant. 3: opgave van bronnen). Over de schenkingen, aan Elizabeth van Heenvliet en aan Diepenveen gedaan door haar vader, haar moeder en haar neef Johan van Kruiningen, zie mijne uitgave ‘Handschr. D’ (Gron. 1903-04), blz. 151 en Archief aartsbisd. Utrecht XXXIII (1907), 462-466.
Brinkerink