[Hattem, Pontiaan van]
HATTEM (Pontiaan van), geb. 16 Jan. 1641 (?), gedoopt te Bergen op Zoom 1 Maart 1645, overl. ald. in Sept. 1706, begraven in het oude koor van de kerk aldaar; zoon van Diederik van Hattem en Johanna Muyshondt. Hij studeerde te Leiden en in het buitenland, en werd predikant te Philipsland 31 Juli 1672, waar hij werd afgezet 29 Mei 1683. Zonder eenig bezwaar was hij gedurende de eerste jaren werkzaam, totdat in 1680 het gerucht zich verbreidde, dat hij afweek in de leer. Waarschijnlijk was het afkomstig van de vergadering van de classis op 2 Juli 1680. Hij zelf verzocht, dat de classis zijne gemeente zou komen visiteeren. Bij dit onderzoek rezen bedenkingen tegen veertien lessen door hem geschreven over het ‘Kort Begrip’ en den Catechismus. Hij gaf afschrift van een zevental, waarna hij door de classis van 1 en 2 Oct. werd geschorst. De ambachtsheer van Philipsland nam de partij van den geschorste op. Zijne zaak werd aanhangig gemaakt bij de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zeeland, die verklaarden geen schuld in hem te vinden, maar de beoordeeling van zijne rechtzinnigheid over lieten aan de classis. De schorsing hieven zij op als in strijd met de kerkorde. De classis hief wel de censuur over den kerkeraad van Philipsland op (12 Nov.), maar won het advies in van de theologische faculteiten te Leiden en Utrecht, die hem onrechtzinnig verklaarden (10 Dec.). Nu werd hij geschorst door het ‘collegium qualificatum’, samengesteld uit kerkelijken en politieken, voor zes weken (27 Febr. 1681), later stilzwijgend voor onbepaalden tijd verlengd. Op aandrang van de Staten van Zeeland werd hij evenwel op 6 Oct. 1681 onder bepaalde beloften in zijn ambt hersteld. Hier kwam weer de classis tegen op; doch de nieuwe schorsing werd op 7 Nov. wederom opgeheven. Zoo ging het af en aan tot 29 Mei 1683: een droevige zaak! Hij vertrok naar Bergen op Zoom, waar hij zijne ouders nog had, en
vele zijner vrienden woonden. Onder bescherming van den magistraat leidde hij conventikelen, ook in steden van Zeeland, zelfs in Amsterdam en 's Gravenhage. Op 21 Maart 1692 namen de Staten van Zeeland eindelijk eene Resolutie die hem verbood zijne ‘erroneuse en lasterycke’ leeringen te verbreiden. Zelfs de Staten-Generaal richtten zich tot den magistraat van Bergen op Zoom in Maart 1693 tegen zijn gevaarlijken invloed; doch de laatste legde hem niets in den weg. Dit een en ander deed de belangstelling voor hem toenemen. Te gretiger werd alles van zijne hand gelezen, hoe weinig hij zelf geneigd was om voor de pers te werken. Lang na zijn dood bleven de ‘conventikelen’ van ‘Hattemisten’ in Zeeland en Zuid-Holland, ook te Bergen op Zoom en Roosendaal voortduren, totdat de verschillende stroomingen in die kringen ze deden verdwijnen. Zijn optreden laat zich verklaren ‘als reactie tegen een nomistisch en ziekelijkmystisch Voetianisme’. Zijne beoordeelaars zeggen