Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 726]
| |
kloosters 30 Juli 1198. Zijn vader Alund had in een droom de voorzegging gehoord, dat zijn huwelijk, tot nu toe kinderloos, gezegend zou worden met een zoon, die een man gods zou worden. Het kind werd opgeleid aan de parochieschool en daarna aan de school in den Dam. Nauwelijks was hij priester, of hij verloor zijne ouders, die door noeste vlijt een kleine hofstede, Feldwirth, hadden verkregen. Hathebrandus besloot aldaar een klooster te stichten. In St. Paulusabdij te Utrecht leerde hij den regel van den H. Benedictus kennen en beoefenen, en legde aldaar de kloostergeloften af. Daarna keerde hij naar Groningerland terug en stichtte 1183 het dubbel-klooster Feldwirth ook Oldeklooster in den Dam, daarna Thesinge of Garmerwolde en Meerhuizen, dat later tot de orde der Cisterciënsers of Bernardijnen overging. Door wonderbare genezingen, door zijne liefde voor de armen en de zondaren werd Hathebrandus reeds tijdens zijn leven en vooral na zijn dood geëerd als een heilige. De abdij Feldwirth werd geheel verwoest tijdens de hervorming, doch de relikwieën van den H. Hathebrand waren in veiligheid gebracht en in 't geheim bewaard door de onderpriorin en twee werkzusters. De laatste abt, Herman van Dokkum, stierf 5 April 1608. Toen ook de suppriorin overleden was, achtten de zusters het niet veilig de relikwieën nog langer onder hare hoede te houden. Zuster Joanna Dierickx vertrouwde het gebeente toe aan een godvreezend burger van Appingedam, Nicolaas Gasparsz, die het overbracht naar het Bernardijnerklooster St. Salvator of Potklooster te Antwerpen, waar het 7 Januari 1620 aankwam. Jaarlijks werd deze overbrenging herdacht (Henriquez, Menologium Cisterciense 9-10). In tegenwoordigheid van den bisschop van Antwerpen, Joannes Malderus, den prior van Potklooster, Henricus van der Heyden, door wiens zorg het gebeente naar zijn klooster was overgevoerd, en andere geestelijken getuigde Nicolaas Gasparsz voor de echtheid der relikwieën, 17 Jan. 1620, waarover een oorkonde werd opgemaakt. Het heilig gebeente werd in een kostbaren schrijn gesloten en vereerd in de kerk der priorij tot 1796, toen 19 Dec. de Potheeren uit hunne priorij werden verjaagd. Een klein gedeelte der relikwieën was geschonken aan de Dominikanen te Lier, 1701, en een ander gedeelte was in den schrijn besloten der 35 heiligen, wier relikwieën eveneens in St. Salvator werden bewaard. Deze laatste zijn nu overgebracht naar de St. Andrieskerk te Antwerpen. De schrijn met bijna het geheele gebeente, waarvan A.J.F. Kronenburg in Neerlands heiligen in de middeleeuwen I, 107-127, bekent de verblijfplaats niet te weten, was in veiligheid gebracht in de parochie Mortsel bij Antwerpen. Gesloten in eene geheime kast, bleef deze verborgen tot 1852. Den 26en Mei van dat jaar heeft de kardinaal van Mechelen, Engelb. Sterkx, elk deel der relikwieën onderzocht en erkend en zijn zegel geplaatst naast dat van den antwerpschen bisschop A. Capello, die hetzelfde in 1671 gedaan had. 31 Juni 1853 werd plechtig de vereering van den H. Hathebrand hersteld in de parochiekerk van Mortsel, door den H.E. abt der Trappisten van Westmalle (J.B. Stockmans, Gesch. der gem. Mortsel. Antw. 1882, 261). Uit Appingedam was ook met de relikwieën een handschrift overgebracht naar Antwerpen, waarin het leven van Hathebrand was beschreven in den vorm van acht lessen voor het brevier, en een lijst der abten van Feldwirth. Dit werd uitgegeven door de Bollandisten Acta S.S. Julii VII, 164-167 met eene verhandeling over de vereering en het lot der reli- | |
[pagina 727]
| |
kwieën, 161-164, en een afbeelding van den relikwieschrijn. Dit leven is bijna de eenige bron voor de kennis van den heiligen Hathebrand. Hoe de prior van het Cisterciënserklooster St. Salvator in betrekking kwam met de groningsche zusters vindt men niet vermeld, ook niet bij F. Diericx, Cisterciënser van Potklooster, die uitvoerig handelt over de relikwieën van Hathebrand. Zie: Franc. Diericx, Fides et traditio sac. reliquarum XXXVI eminentium sanctorum quae publice exponuntur in eccl. S. Salvatoris Antverpiae (Antv. 1674) 221, 226, 230, 263. Fruytier |
|