en waarin hij de theorie der twee elementen ontwikkelt. In 1696 drukte hij zijn Principes de Physique, eene vrij heldere en tamelijk beknopte natuurkunde. Gebrekkige betaling van zijn jaarwedde en duurte der levensmiddelen te Parijs noopten hem in 1696 om zich te Rotterdam te vestigen. Dank zij den goeden naam als geleerde, dien hij zich in Parijs verworven had, werd hij in 1699 benoemd tot buitenlandsch lid der fransche Académie des Sciences; later werd hij lid der Koninklijke Sociëteit te Berlijn. Toen Czaar Peter I van Rusland in ons land vertoefde, wenschte hij met Hartsoeker kennis te maken, en daarom liet de magistraat van Amsterdam hem overkomen. Het voorstel van Czaar Peter, om hem in Rusland tot professor in de wiskunde te benoemen, wees hij evenwel van de hand. De magistraat van Amsterdam liet daarna, bij wijze van vergoeding van reis- en verblijfkosten, voor Hartsoeker een soort van klein observatorium op een van de bastions der stad bouwen. Daar vervaardigde hij een grooten brandspiegel en kwam de Landgraaf van Hessen-Kassel om hem te zien werken. Na herhaald aandringen van Johan Willem, keurvorst van de Palts, aanvaardde hij het ambt van ‘Eerste Mathematicus van Zijne Keurvorstelijke Hoogheid en Honorair Professor in de Philosophie’ aan de universiteit te Heidelberg (1704). Aldaar vestigde hij zich met zijn gezin, en had er omgang met den Keurvorst, die zich zeer voor de exacte wetenschappen interesseerde. Naar aanleiding van het feit, dat een kreeft het vermogen heeft om een verloren poot of schaar te regenereeren stelde hij eene theorie op aangaande eene hypothetische ‘plastieke of formeerende ziel’, welke in de levende wezens zou wonen. Maar, door de bestrijders dezer theorie in het nauw gedreven, erkende hij, dat zijn argumentatie onvoldoende was. Zijn redevoeringen tot den Keurvorst over natuurkundige onderwerpen gaf hij onder den titel Conjectures
Physiques in 1707 en 1708 uit. Voor den Keurvorst liet hij in de glasblazerij te Neuburg drie groote lenzen van de beste glassoort gieten; de grootste dier lenzen had een middellijn van 3 Rhijnlandsche voet en 5 duim, een brandpuntsafstand van 9 voet; het brandpunt was volkomen rond en zoo groot als een fransche pistole (geldstuk). Van uit de Palts deed hij verscheidene reizen naar andere deelen van Duitschland om de natuur en de mijnen te bestudeeren, om geleerden te bezoeken, o.w. Leibnitz te Hannover.
In 1710 gaf hij uit zijn Eclaircissements sur les Conjectures Physiques, antwoorden op tegenwerpingen, waarvan de meesten van Leibnitz afkomstig waren; in 1712 Suite des Eclaircissements.
Na den dood van Johan Willem (1716) bleef hij nog te Heidelberg, zoolang de Keurvorstinweduwe er vertoefde. Toen bood de Landgraaf van Hessen-Kassel hem opnieuw een eervolle betrekking aan. Maar Hartsoeker had genoeg van het hofleven, weigerde en ging met zijn vrouw en kinderen te Utrecht wonen. In 1722 verscheen zijn Recueil de plusieurs pièces de Physique, in hoofdzaak ten doel hebbende de ongegrondheid van het systeem van Newton aan te toonen, en dat ook scherpe en heftige bestrijdingen van Bernouilli's verklaring van den barometer en van sommige stellingen van Leibnitz bevat. Te Utrecht werkte hij ook aan een meer omvangrijke natuurkunde, waarin hij uittreksels der brieven van Leeuwenhoek gaf, namelijk zijn Cours de Physique, welke uitgegeven werd na zijn dood in 1730. Op het verwijt, dat hij in zijn Recueil de