[Harlingen, Martinus van]
HARLINGEN (Martinus van), geb. te Nichtevecht in 1643, overl. te Hoorn 23 Febr. 1721, zoon van Henricus Martini van Harlingen; kleinzoon van Martinus Johannis van Harlingen, beiden predikanten, de laatste op 18 Nov. 1618 te Rouween ontslagen wegens remonstrantsche gevoelens.
Hij werd predikant te Renswoude Dec. 1668, te Rijswijk in 1669, te Amersfoort in 1671, te Delft (Gasthuiskerk) in 1674, te Hoorn in Maart 1677. Hij was gehuwd met Susanna Salden (te 's Gravenhage, Aug. 1669).
Hij schreef een bruiloftsdicht, verschillende tractaten (o.a.: Verklaring over de Urim en Tummim), een ‘Lamentatio elegiaca’ en een ‘Dedicatio metrica’ achter een werk van Theod. Lakeman over den dood van Maria Stuart (Hoorn 1695), en een gedicht op den dood van Gisb. Voetius.
Van zijn portret bestaat een prent door P. van Ruyven.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. III, 528 v.; Kerkelijk Handboek (1907) Bijl., 111, 155; (1908) Bijl., 122; (1910) Bijl., 151, 163.
Knipscheer