Behalve aan de latijnsche dichtkunst en de latijnsche en nederlandsche geschiedenis en oudheidkunde wijdde hij zich in het bijzonder aan de geschiedenis van Emden. Door zijn nieuwe uitgave van Summa en bekentenisse Christelijker lere der Predikanten in Oostfriesland van 1528 en Het Smeekschrift der Oostfriesche predikanten aan graaf Enno II van 1530 ging nieuw licht op over de oudste geschiedenis van de Hervorming in Oost-Friesland. Hij schreef verscheidene gelegenheidsgedichten in verband met de lotgevallen van de burggrafelijke familie. Voorts bezorgde hij een uitgave van Eggeric Beninga 's Volledige Chronyk van Oost-Frieslant .... (Emden 1723); en gaf uit Nader berigt van den eersten kerkstaat van de gemeente binnen Breda in Boekzaal 1731a, blz. 333-346; Geschiedenissen behoorende tot de moederkerke in Emden .... (Harl. 1726); Naamlijst van de Predikanten van 't Emder Ampt (Emden 1726). Eindelijk bevatten de Bibliotheca Bremensis, dl. V tot VIII en de Boekzaal vele verhandelingen van zijne hand, en liet hij in handschrift na: Emder Kerkstaat voor, in en na de Reformatie, vervolg op de Chronyk van Beninga; en Brief aan M. Tydeman.
Een van zijn laatste werkzaamheden was het ontwerpen van een ‘schoolorde’ voor de latijnsche school te Emden in 1728.
Hij was gehuwd met Maria Elisabeth Lorrie (Lordye), geb. te Leiden. IJsbrand Eelhard Harkenroht is een van hunne beide kinderen; Jacob IJsbrand Harkenroht was zijn jongste broeder. Beiden volgen hier.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. III, 520-522.
Knipscheer