[Hardenbroek, Gijsbert van (2)]
HARDENBROEK (Gijsbert van) (2), zoon van Gijsbert (1) en van Agnes van Lichtenberg, overl. 1400 of 1401, ridder, heer van Hardenbroek, werd in 1365 beleend met de tienden te Schalkwijk. Vermoedelijk werd hij ook reeds in in 1365, of na den dood zijner moeder met Hardenbroek beleend door den heer van Sterkenburg en later nadat Hardenbroek aan Vianen gekomen was, nogmaals in 1392 door den heer van Vianen. In 1367 nam hij goed te Langbroek in pacht van het Kapittel van Oud Munster. Hij stond in groot aanzien bij den bisschop, die meermalen geld van hem leende. Hij hield de partij van Jan van Blois en Mechteld van Gelre en werd op O.L.V. geboortedag 1372 te Tiel, waar hij toen met bisschop Arend van Hoorn was, gevangen genomen en door hertog Willem van Gelre te Nijmegen op het Valkenhof gebracht. Hij zegelt den landbrief van bisschop Arend van Hoorn op 17 Mei 1375 en komt van 1376-78 voor als maarschalk van het Sticht. Zegelt in 1375 met den heer van Arkel en in 1379 met den heer van Vianen en is in 1375 borg van heer Zweder van Abcoude. Hij was getuige van Arend van Hoorn, bisschop van Utrecht, toen Hendrik van Montfoort beleend werd met het Dijkgraafschap langs den IJsel. In 1384 getuigde hij, dat zijn vader, heer Gijsbr. van Hardenbroek, het land dat hij nu in pacht hield van het Kapittel van Oud-Munster, aan dat Kapittel geschonken had en transporteerde in 1384, met zijn vrouw Hase twee morgen lands te Langbroek aan het voormelde Kapittel. In 1386 was hij getuige bij het verdrag tusschen den bisschop en heer Splinter van Loenersloot. In 1391 werd hij burger te Utrecht. Hij zegelt met den heer van Vianen en werd door dezen op Zondag na St. Laurentiusdag 1392 met Hardenbroek beleend. In 1397 komt hij voor als raad van den bisschop en werd, als hollandsch leenman, 7 Mei 1398 door hertog Albrecht
opgeroepen om tegen de Friezen ten strijde te trekken. In 1400 schijnt hij wederom voor hetzelfde doel te zijn geroepen, maar lang kan hij niet in 's graven dienst zijn geweest, daar hij in 1400 of begin 1401 is overleden.
Hij is tweemaal gehuwd geweest: 1374 (huw. voorw. op St. Luciëndag) met Hase van Naeldwyck, weduwe van Simon van Teylingen, en dochter van Hendrik, maarschalk van Holland, en van Hase van Schalkwijck. Daarna hertrouwde hij in 1395 met de nanicht van zijn eerste vrouw, met Jutte van Raephorst, dochter van Claes en van N. van Vianen, overl. 1419, begr. bij haar man in het koor van het Minnebroedersconvent te Utrecht. Hoewel van Hardenbroek voor dit huwelijk dispensatie verkreeg van paus Bonifacius IX, vielen er toch kwesties voor over de wettigheid der kinderen en wel in 1402 met Floris van Jutphaes en Beatrix van Rijn, zijn echtgenoote (deze laatste was een zustersdochter van Gijsb. v. Hardenbroek). Deze geschillen liepen echter wegens voormelde dispensatie op niets uit.
Het eerste huwelijk was kinderloos. Uit het tweede sproten vier kinderen, waarvan Ernst in dit deel voorkomt. Een zoon Gijsbert, overl. 1420, volgde zijn vader als heer van Harden-