duiden, eigenlijk door Bidloo is bedacht als titel voor zijn boek. Van Halen heeft de verzameling niet verder uitgebreid; na zijn dood 1732 kwam zij in het bezit van den makelaar en ‘kunstmeceen’ Michiel de Roode (ged. te Amsterdam 20 Febr. 1685, overl. ald. 12 Jan. 1771) die aan haar uitbreiding en verfraaiïng veel te koste legde. Na korten tijd aan Arnoud de Jongh te hebben toebehoord, was het kabinet reeds in 1772 eigendom geworden van het leidsche dichtgenootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkreegen’. Dit genootschap gaf in 1773 een boek uit: Arnoud van Halen's Pan Poëticon Batavum verheerlijkt door lofdichten en bijschriften, grootendeels getrokken uit het stamboek van Michiel de Roode (Leyden 1773), waarin behalve de lofdichten uit de Roode's album ook de geschiedenis der verzameling en een volledige lijst van haren inhoud wordt gegeven. Die lijst vertoont de namen der 200 door van Halen zelf vervaardigde schilderijen, en ook een volledige opgave der stukken, die door de latere bezitters werden toegevoegd, met de namen der schilders.
In 1809 is het Kabinet (dat de ramp van Leiden van nabij had meegemaakt, doch niet al te veel geleden had) aan Koning Lodewijk aangeboden; de koop is echter niet tot stand gekomen. In 1818 kwam het onder den hamer; in 1849 verscheen de verzameling nog volledig op een verkooping; toen is zij verspreid geraakt. Het Rijksmuseum te Amsterdam bezit thans 49 van de 200 door van Halen zelf geschilderde portretten, benevens zijn zelfportret, voorts nog een 27-tal der later door anderen geschilderde aanvullingen; enkele zijn nog in andere verzamelingen bewaard.
Van Halen was een vereerder van de Lairesse, na wiens dood in 1711 hij een uitvoerig gedicht schreef: Op de stilzwygentheid van de Amsterdamsche Helicon, over 't afsterven van den vermaarden konstryken schilder Gerard de Lairesse, aan de liefhebbers van de Poëzye en Schilderkonst, wegens het nalaaten van eenig vaers op den overledenen in 't licht te brengen, dat door Houbraken werd afgedrukt bij het levensbericht, dat hij aan de tweede uitgave (1740) van Lairesse's Groot Schilderboek toevoegde. Enkele andere dichtstukjes van van Halen, gedeeltelijk bijschriften onder zijn prenten, worden door Bidloo in het Panpoëticon genoemd; ook prijst deze zijn talent voor dichterlijke improvisatie.
Arnold Hoogvliet schreef in 1732 een lijkdicht op hem (Mengeldichten) 1738, blz. 377).
Zijn miniatuur-zelfportret in het Rijksmuseum te Amsterdam werd reeds genoemd. In den catalogus der verzameling van Joh. v.d. Marck (1773) kwam een portret van van Halen voor geschilderd door Chr. Lubinietzki.
Zie over hem: Oud-Holland III (1885), 147; Catalogue des tableaux du Musée de l'Etat à Amsterdam; A. van Wurzbach, Niederl. Künstler-Lexikon I (1906) 634; Thieme-Becker, Allgem. Lexikon d. bild. Künstler XV (1922), 502; en de daar opgegeven oudere literatuur. Over het Panpoëticon, behalve de boven vermelde werken, ook K.H. de Raaf, Rembrandt's portret van Jeremias de Decker in Oud-Holland XXX (1912), 1, belangrijk voor de beoordeeling van van Halen's beteekenis voor de iconografie, en J.J.M. Heeren, Het Panpoëticon Batavum in Oud-Holl. XXXVII (1919), 230.
Kossmann