[Hagen, Gijsbert Josef]
HAGEN (Gijsbert Josef), priester, geb. te Venlo 25 April 1689 uit een geslacht door krijgsroem in aanzien, overleed te Leuven 2 Juni 1750. Hij had gestudeerd aan de latijnsche school te Neuss en daarna te Leuven in het college der H. Drievuldigheid, waarheen zijn oom hem had doen komen en waar hij 1708 primus was. 1710 behaalde hij als student in de Valk bij de promotie der filosofie de vijfde plaats van 103. Daarna studeerde hij de theologie in het college van Bajus. Volgens de wijdingsregisters van Roermond werd hij 6 Dec. 1714 ontslagen als onderdaan van den bisschop van Roermond. Hij werd, 1716 reeds priester en S.Th. Bac., benoemd tot leeraar der filosofie in de Valk. 21 April 1717 behaalde hij den graad van licentiaat in de theologie. Hetzelfde jaar benoemde de bisschop van Antwerpen hem tot professor aan zijn seminarie, waar hij vier jaar vol ijver werkzaam was en dan weer naar Leuven kwam, om als president het bestuur te aanvaarden van het college ‘Malderus’. Door woord en voorbeeld, door bijzondere lessen, welke hij aan sommigen gaf, vooral door zijn zorg voor den bloei van het college, maakte hij zich zeer verdienstelijk. 1726 werd hij tevens leeraar in het Hebreeuwsch aan het college Busleiden of der Drie Talen, waar zijn streven was aan de theologanten het nut en de noodzakelijkheid van kennis der hebreeuwsche taal te doen inzien om de schriftuur, vooral het Oude Testament, goed te kunnen begrijpen. Hagen sprak Hebreeuwsch, Latijn, Grieksch en Fransch, even vlot als zijne moedertaal.
Sinds 20 Nov. 1727 gaf hij nog de lessen der theologie ‘Catecheseos’ in plaats van professor Renard. Bij diens dood volgde hij hem op als koninklijk professor, maar moest wegens zijn zwakke gezondheid hiervan afstand doen. Dit was ook de reden, dat hij, ofschoon meermalen uitgenoodigd, den graad van doctor niet behaalde. Als professor genoot hij een kanunnikdij in de St. Pieterskerk te Leuven en in de kerk te Ronsse (Renaix).
Hagen ging door voor een der geleerdste mannen van België. De gouverneur-generaal van België, Frederik graaf von Harrach, benoemde, Maart 1742, Gijsbert Josef Hagen tot bisschop van Roermond. Hagen liet niets onbeproefd om de benoeming ongedaan te maken en wist, vóór de keizerlijke patenten waren uitgereikt, de benoeming te doen intrekken. Zijne groote nederigheid verzette zich tegen zulk een waardigheid. 5 Nov. 1727 hield hij de lijkrede bij de plechtige uitvaart van den bisschop van Antwerpen, Petr. Jos. de Francken Sierstorfs, die hem eertijds tot professor van het seminarie had aangesteld.
Hagen, die alles voor allen geworden was, door hoog en laag bemind, overleed slechts 60 jaar oud en werd op het kerkhof bij de St. Michielskerk begraven, zooals hij verzocht had. Zijn grafschrift is vermeld Analectes XXI, 262. De broeder van G. Hagen, Arnoldus, was sinds 1726 tot zijn dood, 13 Nov. 1758, pastoor te Gestel bij Lier, krachtens privilege der universiteit aldaar benoemd. Zijn zuster Maria Cornelia werd te Gestel begraven 22 Aug. 1753.
Zie: Habets, Gesch. Bisdom Roermond II, 562; Analectes hist. eccl. Belg. XIX (1883), 311-12, XXI (1888), 141; F. Neve, Mémoire sur le Collège des Trois Langues à l'Université de Louvain, 271; J.B. Stockmans, Gesch. der gem. Kessel, Bevel en Gestel (Lier 1910) 393, 394;