Wederom werd hij predikant te Molkwerum 2 Sept. 1827, te Exmorra en Allingawier 5 Juli 1829, te Ee 8 Maart 1855. Hier voegde hij zich bij de Afgescheidenen op Goeden Vrijdag 1839, waarop het Provinciaal Kerkbestuur van Friesland hem uit zijne bediening ontzette. Hij vestigde zich te Birdaard, waar hij door vrienden werd onderhouden. Op de provinciale vergadering van opzieners uit de afgescheiden gemeenten te Leeuwarden werd hij belast met de opleiding van afgescheiden predikanten. Na den dood van H. de Cock te Groningen werd de Haan ‘hoofdonderwijzer’ voor de beide provinciën. Bij de stichting van de Theologische school te Kampen in 1854 benoemde de synode te Zwolle hem tot een van de vier ‘docenten’. Daar bleef hij werkzaam tot 1861. Hij huwde met Aletta Heringa, wed. van Ds. H. Ynzonides en had vijf kinderen. Hij schreef: Gedichten (Heerenveen 1825); Iets over Rhetorica .... (Gron. 1852), en een ‘woord vooraf’ vóór den tweeden druk van Aug. Francken, Kern der Christelijke Leere (Gron. 1862), dat in 1870 en 1883 herdrukt werd.
Van zijn portret bestaat een prent door N.J.W. de Roode.
Zie: de Bie en Loosjes, Biogr. Woordenb. van Prot. Godgel. in Ned. III, 103, 419-421; Kerkelijk Handboek (1903) Bijl., 137; (1911) Bijl. 149 v.; H. de Cock, Hendrik de Cock.... leven en werkzaamheid (Delfzijl 1860; 2e dr. 1886), 2e dr. 617 v.; J. Verhagen Jr., De Gesch. der Christ. Geref. Kerk in Ned. (Kampen 1881), 616, 620. In de Almanak van het Studentencorps Fides quaerit intellectum 1905, komt op blz. 93-99 een levensschets van hem voor, met portret.
Knipscheer