terstaat Repelaer 1 Mei 1815 benoemd tot opzichter van den waterstaat, en bij de werken aan het Nieuwediep geplaatst. Hij werd bij de 7e organisatie van den waterstaat door den inspecteur-generaal Blanken voorgedragen voor ingenieur 2e klasse, evenals zijne ambtgenooten A. Caland, A. de Geus en anderen, maar de minister van waterstaat, hertog d'Ursel, schrapte degenen, die op de lijst van Blanken het laagst stonden ten einde ook aan zuid-nederlandsche opzichters eene plaats in het ingenieurskorps te verschaffen. Bij ministerieele beschikking van 1 Oct. 1817 werd hij tot conducteur van den waterstaat benoemd.
Toen in 1822 de gelegenheid opnieuw voor opzichters geopend werd om ingenieur te worden, was hij een dergenen, die aan het examen voldeden, en hij zou ook zeker benoemd zijn wanneer zijne bezoldiging als conducteur niet hooger was geweest dan die, welke hij in den laagsten rang als ingenieur zou bekomen. Hij werd intusschen niet vergeten, want toen er met ingang van 1 Sept. 1825 eenige plaatsen in het corps ingenieurs openkwamen, werd hij bij Koninklijk Besluit van 4 Aug. te voren benoemd tot ingenieur 2e klasse, en bepaald, dat hij in rang zou volgen op W. Dassevael, die 1 Oct. 1819 aspirant-ingenieur geworden was en dus in de ranglijst geplaatst boven L.J.A. van der Kun en 14 anderen, die van 1822 tot 1825 van de delftsche artillerie- en genieschool waterstaatsingenieur geworden waren. Dit voordeel viel behalve aan Greve slechts te beurt aan A. de Kautem, tot ongeveer 1823 fransch onderdaan, die tot dien tijd verzuimd had, zich te laten naturaliseeren.
Tegelijk met zijne benoeming in het korps werd Greve te Hellevoetsluis geplaatst, waar hij onder den hoofdingenieur de Thoméze belast werd met den aanleg van het kanaal door Voorne. Toen dit gereed was, werd hij met ingang van 1 Oct. 1830 als arrondissements-ingenieur te Gorinchem geplaatst. Met 1 Oct. 1837 werd hij naar 's Gravenhage verplaatst. Beide malen was zijn dienst de Rijksdienst; een andere ingenieur beheerde provinciale werken. Greve was zoowel toen hij te Gorinchem als toen hij te 's Gravenhage woonachtig was, des winters tijdens hoogwater of de toen dikwijls hevige ijsbezettingen te Gorinchem gestationeerd. Dit duurde somtijds maanden. In 1841, toen het water bijzonder hoog gestegen was, werd door hem in een der poorten van Gorinchem een rijzen dam aangelegd. De majoor der genie, die de poort in beheer had, protesteerde hiertegen, waarop Greve hem zeide: als gij mij nog langer lastig valt, laat ik u in den dam stoppen.
Bij de 9e organisatie van den waterstaat, 1 April 1849 ingevoerd, werd de provinciale met den Rijksdienst vereenigd, tevens een nieuw arrondissement den Briel opgericht, waarin intusschen de meeste provinciale werken gelegen waren. Ook het voornsche Kanaal moest hij aan zijn ambtgenoot voor den provincialen waterstaat overgeven. Deze kreeg vergunning, te 's Gravenhage te blijven wonen, zoogenaamd omdat er in den Briel geen woning te vinden was. Greve zeide: in dat stadje is voor een vriendelijk gezicht een huis te huren, maar het is waar: mijn ambtgenoot kan aan dien eisch niet voldoen.
Een der voornaamste onder het beheer van Greve te 's Gravenhage uitgevoerde werken is de droogmaking der Nootdorpsche Plassen, thans polder van Nootdorp, groot 1130 hectaren. De droogmaking had plaats van 1840 tot 1844. Hierbij werden twee stoomgemalen met vijzels van 36 en 44 paardekrachten gebouwd. Hierdoor geraakte Greve geheel op de hoogte van de praktijk der