[Goetbloet, Nicolaas Maartens of Martini]
GOETBLOET (Nicolaas Maartens of Martini), meer bekend als Nic. van Hasselt, kanunnik der Norbertijner-abdij te Middelburg, overleed na 1579.
Bij de keuze van een abt omstreeks 1558 of 59 was hij proost der nonnen van Bethlehem in den Haag, waar hij nog 1561 in betrekking was. 1564/65 werd Nicolaas Martini Hasselt ingesteld als pastoor der abdijkerk te Middelburg (Grijpink, Register I, Wal. 83). Hij komt dan ook in 1564 in de rekening van het leprozenhuis van Middelburg voor als Nicolaes Maertens Goidsbloits, pastoor der abdijkerk. Ten onrechte wil men hem in Archief Zeeland vereenzelvigen met den abdijheer Martinus van Hasselt (zie voorgaand art.), die meer onder den naam Goetsbloets voorkomt. 1569/70 nam Nicolaus ab Hasselt ontslag als pastoor te Middelburg. Het was een gewoonte, dat de abdijheeren meermalen van parochie veranderden. Daar men hem niet terugvindt in de lijsten der overige parochies van de abdij bij Grijpink, is hij zeker naar Vlissingen verplaatst; daarvan bestaat geen lijst, maar er was in 1572 een pastoor Nicolaas. Een andere abdijheer met den naam Nicolaas komt in dien tijd niet voor, tenzij Nicolaas Jansse Verbericht van Mechelen, doch deze was om zijn afval van het katholiek geloof sinds 1567 voortvluchtig. De vlissinger pastoor Nicolaas had de onvoorzichtigheid om op Paaschdag 1572, terwijl de gemoederen in de stad reeds zeer gespannen waren, op den kansel heftig uit te varen tegen de bezetting der Spanjaarden. Hierdoor werd het misnoegen aangevuurd en de opstand brak uit; men weigerde de Spanjaarden in te laten, viel de schepen aan en riep de Watergeuzen te hulp; de goed roomsche pastoor had den roomschen burgemeester en secretaris aan zijne zijde; de ontevredenheid over de tirannie van Alva met zijne geldvorderingen, de last van een vendel waalsche krijgers als bezetting had reeds de menigte verbitterd; de aankomst van den troep Spanjaarden deed de maat overloopen, vooral bij de visschers en schippers, ontevreden ook over den bouw van een citadel. Zelfs de pastoor had zijn toorn niet weten in te
houden. Zwaar moest hij hiervoor boeten. De ter hulp geroepen Geuzen uit den Briel kwamen aan, nog omhangen met geroofde kerkgewaden. 6 April 1572 was Vlissingen geus. De geestelijken werden uit de stad gezet; aan de Roomschen werd alle invloed en recht ontnomen. Waarschijnlijk is pastoor Nicolaas eerst naar de abdij gevlucht. Hij komt niet voor op de lijst der 1574 naar Brabant uitgeweken abdijheeren; wel de kapelaan van Vlissingen, J.v. Naaldwijk. Op de lijst der abdijheeren, in 1579 ingediend bij de Gecommitteerde Raden van Zeeland, komt Nicolaas, pastoor te Vlissingen voor, als verblijvend bij den vijand, d.i. in dat gedeelte van de Nederlanden, dat aan den Koning gehoorzaamde. Waar hij verbleef is niet bekend. 1595 was hij niet meer in leven. Het bericht in Chronyke van Vlaanderen door N.D. en F.R. (Brugge, 1736) III, 341, dat de pastoor van Vlissingen bij de omwenteling opgehangen werd, is onjuist, want ook de pastoor van Oud-Vlissingen, Jan Pietersen, zoon van Floreffe, ook niet voorkomend op de lijst van 1574, was 1579 nog in leven.
Zie: Archief Zeeland (1907) 167 (1910), 220, 211; De Katholiek XC, 416; Grijpink, Regis-