Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6

[Godfried]

GODFRIED, van andere Norenvorsten van denzelfden naam uit de 9de eeuw te onderscheiden, verwant aan Harald en Rorik (zie art.), aanvoerder der noorsche plundertochten van 878-881, toen hij zich in het kamp bij Elsloo nestelde, en van daar uit Keulen en Aken veroverde en verwoestte, de geheele Maas- en Rijnstreek plunderde, herhaaldelijk koning betiteld. Juli 882 in Elsloo te vergeefs door keizer Karel den Dikke belegerd, sloot hij met dien een verdrag, werd gedoopt en met de voormalige friesche bezittingen van Rorik beleend. Hij stichtte in Friesland een rijk, dat een duitsch Normandië had kunnen worden en ongeveer geheel Friesland omvatte met Kenne-

[p. 588]

merland als hoofdzetel. Weldra gehuwd met Gisela, bastaarddochter van keizer Lotharius II, verbond hij zich met zijn zwager Hugo tegen keizer Karel en liet nieuwe Noreninvallen toe. Hugo beloofde hem een groot deel van de Rijnstreek (885). Bij Herispich aan de toenmalige scheiding tusschen Rijn en Waal met markgraaf Heinrich, afgezant des Keizers, onderhandelend o.a. over de zaak van den saksischen graaf Everhard, geraakte hij met dezen in twist en werd met een groot aantal der zijnen vermoord.

Vgl. over hem: Vogel, Die Normannen, 291 vlg.; de Vries, Wikingen 217, 226, 238, 250 vlg.

Blok