Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 561]
| |
min als zijne drie broeders werd hij aan eene hoogere wetenschappelijke inrichting opgeleid, omdat zijn vader de middelen daartoe ontbraken. Hij ontving, na te Alkmaar en te Amsterdam lager en middelbaar onderwijs genoten te hebben, in 1849 les in de landmeetkunde van den landmeter de Waard te Haarlem, en werd in Juni 1850 opzichter bij den herbouw van de nederduitschhervormde kerk te Oost-Zaandam onder de orders van den gemeente-architect L.J. Immink. In Sept. 1851 werd hij teekenaar bij den architect I. Warnsinck te Amsterdam. In Sept. 1852 ging hij over bij den door zijn vader ontworpen bouw eener cellulaire gevangenis te Utrecht. Toen dit werk gereed was, kwam hij in dienst bij den architect J.H. Leliman te Amsterdam bij de verbouwing van het gebouw der vereeniging Arti et amicitiae aldaar; hij was daarbij werkzaam van 1 Juni 1855 tot 1 Mei 1856. Met ingang van laatstgenoemden datum werd hij assistent-architect in dienst der gemeente Amsterdam. Op 20 Oct. 1857 werd hij benoemd tot onder-architect der gemeente 's Gravenhage en eindelijk 24 Febr. 1862 met ingang van 1 Mei d.a.v. gemeente-architect te Arnhem. Hoewel zijne verhouding tot het gemeentebestuur (de burgemeester van Pallandt was een zeer autoritair man) zeer veel te wenschen overliet, mocht van Gendt zich in het algemeen vertrouwen der bevolking verheugen, zooals bleek uit vele door hem ontvangen opdrachten tot het bouwen van woningen, fabrieken en andere bouwwerken. In 1865 richtte hij het bouwkundig weekblad De Opmerker op, een blad, waarvan de meeningen veelal in tegenspraak waren met die, welke als de officieele wetenschap beschouwd werden en die in de organen van de maatschappij tot bevordering der bouwkunst te Amsterdam, het Bouwkundig tijdschrift en het Bouwkundig weekblad, hunne uiting vonden. Van Gendt was van eene strijdlustige natuur en zijne kritiek was dikwijls zeer scherp. Behalve die maatschappij was er te Amsterdam een kring van jonge bouwkundigen, genaamd Architectura, met medewerking van van Gendt in 1853 opgericht. In 1882, toen de Opmerker reeds een gevestigden naam had, werd hij ingevolge overeenkomst het orgaan van Architectura. Deze overeenkomst werd bij expiratie in 1894 niet verlengd. In 1884 was vanwege het gemeentebestuur van Amsterdam eene prijsvraag voor een beursgebouw uitgeschreven, waaraan vele beroemde binnen- en buitenlandsche architecten deelnamen. De ontwerpen zouden op een donderdag voor het eerst publiek tentoongesteld worden, en door de groote geheimzinnigheid, die in acht genomen was, was vooral het bouwkundig publiek zeer benieuwd, het noodige over de bekroonde ontwerpen te weten. Dien donderdag gingen een aantal leden van Architectura naar de tentoonstelling, namen die plannen over en des zaterdagavonds daarna verschenen zij in den Opmerker, iets hetgeen onmogelijk geacht was. In Dec. 1866 werd aan van Gendt de directie van het sloopen der vestingen Bergen op Zoom en Venloo opgedragen. In 1868 werd de tijdelijke opdracht in eene vaste veranderd en uitgebreid over alle vestingen, die werden opgeheven, als Maastricht, Roermond, 's Hertogenbosch, Nijmegen, Zutfen, Deventer, Koevorden, Groningen enz. In verband met laatstgenoemde opdracht werd door hem in hetzelfde jaar ontslag als gemeentearchitect gevraagd, hetwelk hem eervol verleend werd. Voor het particuliere werk, dat hem vooral te Arnhem en in den omtrek was opgedragen, asso- | |
[pagina 562]
| |
cieerde hij zich in 1867 met zijn broeder G.J. van Gendt. In 1877 liet hij dit werk geheel aan dien broeder over. In 1886 verhuisde hij naar 's Gravenhage. Hij behield de betrekking in dienst van het departement van Financiën, zoowel als de redactie van den Opmerker. Onder de door van Gendt uitgevoerde bouwwerken zijn te noemen de schouwburgen te Arnhem en te Groningen en de verbouwing van dien te Utrecht, de laatste gemeenschappelijk met H.P. Vogel. Hij schreef: De behandeling en samenstelling der voornaamste metselwerken, bewerkt naar Die Schule des Maurers van B. Harres (Gouda 1862). Van dit werk is de tweede druk omgewerkt en verbeterd door D.H. Haverkamp. Van Gendt huwde 16 Aug. 1862 te Zwolle H. Fortuyn, overl. te Arnhem 3 Nov. 1863, en 31 Mrt. 1870 te Bad Ems C. Berninger, die hem overleefde. Bij de eerste had hij een zoon. In den Opmerker van 8 en 15 Dec. 1900 wordt zijne nagedachtenis gehuldigd, resp. door de redactie en door A.W. Weissman. Ramaer |
|