over plantkunde en daarnaast over oudheidkunde, niet alleen van Friesland, maar van geheel Europa wordt uitgestald.
Maar van eigenlijk historiewerk was bij Gabbema in de laatste dertig jaren van zijn leven weinig sprake. Hij is voortdurend bezig geweest aan het verzamelen voor een geschiedenis van Leeuwarden en van Friesland. Blijkens een gedicht van Gijsbert Japicks (Rijmterije, 91) was hij daarmede in 1659 reeds bezig. Schotanus bekortte in zijn Beschrijvinge van Frieslandt (1665) die van Leeuwarden, omdat Gabbema zich met zoodanig werk onledig hield. Gabbema heeft de vertraging en ten slotte het uitblijven van het werk geweten aan de regeering van Leeuwarden, die hem den toegang tot haar archief verbood. Niet onwaarschijnlijk moet dat verbod worden toegeschreven aan den zeer ongeregelden levenswandel van Gabbema, die ook in het algemeen de slordigheid van zijn werk wel zou kunnen verklaren. Aan zijn geschiedenis van Leeuwarden is Gabbema niettemin blijven werken; maar eerst na zijn dood werd zij door Tobias Gutberleth Jr., bibliothecaris der hoogeschool van Franeker, onder den titel Verhaal van de stad Leeuwarden (Franeker 1701; ook onder den titel Historie van Friesland, Franeker of Gouda 1703) uitgegeven. Het boek geeft de geschiedenis van Leeuwarden en daardoor ook min of meer van Friesland tot 1573; hoewel heel wat bronnen zijn bij elk ander gebracht, is Gabbema's geschiedenis van Leeuwarden een indigest boek, waarin de poging om Hoofts Historiën na te volgen, geheel heeft gefaald; het precieuse van Hooft is duistere en veelal onbegrijpelijke gedwongenheid geworden. Gutberleth gaf uit Gabbema's nalatenschap bovendien nog uit een boekje over Nederlandse watervloeden (Franeker 1703) en de Leevens Beschrijvingen van Sint Willebrord, S. Bonifaas en S. Aalberijk, eerste geloofsverkondigers in Nederland (Franeker 1705), die bij veel omhaal van geleerdheid
weinig historische waarde hebben.
De beteekenis van Gabbema zou inderdaad vrij gering zijn geweest, zoo hij niet een bijzonder gelukkig verzamelaar was geweest, en bovendien, zoo zijn verzamelingen niet bewaard waren gebleven. Zijn geheele leven heeft hij blijkbaar veel genoegen gehad in het verzamelen van historische documenten; zoo heeft hij een omvangrijke collectie boeken en handschriften bij elkander weten te brengen. In zijn testament heeft hij zijn zuster Walkje aanbevolen om voor zijn boeken en papieren te zorgen. Bij testament vermaakte deze zuster van Gabbema, die in 1712 stierf, de schriftelijke nalatenschap van haar broeder tegelijk met het beheer van het Gabbema-leen aan de voogden van het Old-Burger-Weeshuis. In 1854 werd het Gabbemaarchief overgebracht naar de bibliotheek van het Friesch Genootschap; thans berust het in het St. Antoniegasthuis. Het is door Eekhoff niet afdoende beschreven in De Vrije Fries XI, 288 vlg. De verzameling bevat o.a. kronieken en andere historiebronnen van Friesland, oude friesche wetten, een groot aantal friesche en nederlandsche staatsstukken in origineel en in kopie van de dertiende tot de zeventiende eeuw, een gedeelte van het archief van Gerkesklooster, handschriften van Gabbema zelf, eindelijk een zeer uitgebreide verzameling origineele brieven van vorsten en staatslieden, maar vooral van geleerden en letterkundigen, een groot aantal kopieën van brieven van bekende geleerden aan Sibrandus Lubbertus, ten slotte origineele brieven van geleerden en letterkundigen aan Gabbema zelf. Behalve het archief-Gabbema bezit het Friesch