monstranten verplicht waren, zich bij de Contraremonstrantsche Kerk aan te sluiten. Hiertegen richtte Pieter de Fijne op 28 of 29 Juni een vlugschrift, dat Scheperus ‘op veel plaetsen wel wederleyd, doch hier en daar eenige seer harde manieren van spreken heeft’. De magistraat van Gouda, bij wien Ds. Scheperus grooten invloed had, was aanvankelijk van zins, Pieter d.F. in zijn dorp op te lichten en liet daartoe aan de boskoopsche schuit de wacht houden. Doch daarna bedachten de goudsche heeren, dat de vrijzinnige regeering in den Haag een gevangenneming zou afkeuren; dus lieten zij Pieter in vrijheid blijven en de zaak verliep. Hij werd in 1666 of 69 bij den curator der kleine Gemeenten in dienst gesteld. De Gr. Verg. van 1673 ontbood hem om te hooren de redenen, waarom
hij Boskoop verlaten had en zich te Amsterdam ophield. Het bleek, dat hij zijne Gemeente nog niet bedienen kon; hij verklaarde zich bereid om door den curator elders in commissie gezonden te worden.
Zie: de Remonstrantsche Broederschap, biographische naamlijst door H.C. Rogge en B. Tideman (2e druk 1905).
Mortreux