kloosters Nyeklooster, Schildwolde en Gusemar ontstonden.
Zijn klooster Mariëngaard stelde hij onder toezicht der abdij Steinfeld in den Eifel, nadat hij zijn voornemen had laten varen om het aan te sluiten bij de abdij Cappenberg, welke hij tijdens zijne studiejaren in Munster had leeren kennen. Weldra volgde de inlijving bij de orde van Premontré. Uit de levensbeschrijving van Fredericus blijkt, dat hij meermalen het generaal-kapittel bijwoonde in de hoofdabdij zijner orde. De heilige pastoor Fredericus overleed betreurd en beweend door heel de streek. Al zijne parochianen boven de 12 jaar had hij ten afscheid aan zijn sterfbed verzameld om hun zijn dierbaar klooster aan te bevelen. Op verzoek van de priorin van Bethlehem schreef Sibrandus, de zesde abt van Mariëngaard, het leven van den zaligen Fredericus, die zoozeer had uitgemunt door grooten zielenijver voor zijne schapen, door liefde voor de armen en voor de jeugd, door zucht naar versterving, gebed en beoefening der deugd. Vooral worden de talrijke gunsten en mirakelen vermeld, die door de voorbede van den heilige verkregen zijn tijdens zijn leven en na zijn dood, want in heel Friesland stond hij spoedig in hooge vereering. Zijn graf werd druk bezocht door pelgrims, zelfs nog toen de abdij reeds in puin lag, de katholieke godsdienst onderdrukt was en de relikwieën van den heilige in veiligheid gebracht waren, 1622. Dit uitvoerig leven, bewaard in het handschrift der Koninklijke Bibl. te Brussel no. 6717-21 (zie: Catal. cod. hagiogr. bibl. reg. Brux. I, 1886, 601-603) werd met anderen eerst uitgegeven door Aem. Wybrands in Gesta abbatum orti sancte Marie (Leeuwarden 1879). Uit het handschrift was een gedeelte uitgegeven door L. Weiland, Monumenta germaniae, scriptores XXIII, doch de Vita Fretherici werd niet afgedrukt, omdat de uitgevers in de meening verkeerden, dat dit reeds was
gebeurd in de Acta sanctorum der Bollandisten. Het leven van Fredericus, dat door dezen met aanteekeningen is uitgegeven Acta SS. Mart. I, 289-293 is een mager uittreksel uit het Vita Fretherici, evenals het nog kortere van Sibrandus Leo in Vita et res gestae abbatum Horti Virginis gedrukt in Ant. Matthaei, Analecta vet. aevi V (1738), 244-246, en in Acta SS. Mart. I, 293-94. Naar het door Wijbrands uitgegeven werk schreef G.v.d. Elsen, Leven van den Z. Fredericus van Hallum (Oosterhout 1893) en I. van Spilbeeck, Vie du bienheureux Fréderic de Hallum (Tamines 1895), en J.A.F. Kronenburg, de schets De zalige Fredericus van Hallum in: Neerlands heiligen in de Middeleeuwen III, 57-108. Het leven van Fredericus was reeds zeer beknopt vermeld in de werken zijner ordegenooten Ch. v.d. Sterre, Natales sanctorum ord. Praem (Par. 1632) en van Craywinckel, Legende der H.H. van de Ordre van den H. Norbertus (Mech. 1664).
G.v.d. Elsen beschrijft, hoe de relikwieën van den H. Fredericus heimelijk uit Friesland ontvoerd en naar de Norbertijner-abdij Bonne Espérance in Henegouwen werden overgebracht (1616). J.B. Grammaye, de bekende geschiedschrijver, die zoovele heilige overblijfselen redde uit het Noorden, had zich belast met de overbrenging van den vrij grooten relikwieschrijn van den H. Fredericus, gesloten met zeven zegels (Archief Aartsb. Utrecht VII, 140). Met veel eerbied werden de relikwieën in de abdij Bonne Espérance bewaard tot de fransche Revolutie. Een lid derabdij verborg deze na de vlucht uit de abdij in zijn naburige parochiekerk Vellereille, waar ze nog berusten. Een