[Fraissinet, Antoine Pierre]
FRAISSINET (Antoine Pierre), zoon van Jean en Thérèse Marg. Fraissinet (zijn nicht), geb. te Marseille 1750 of 1751 uit een Hugenoten-familie, die volgens de familietraditie uit Languedoc stamt en zich in het begin der 18e of eind der 17e eeuw te Marseille en voor een klein gedeelte te Amsterdam vestigde (een gedeelte begin der 18e eeuw, een ander gedeelte eind dier eeuw; Pierre F. uit Montpellier, naar ik gis van dezelfde familie, verkreeg 1733 het poortersrecht te Amsterdam). Datum en plaats van zijn overlijden zijn nog onbekend, waarschijnlijk te Marseille en zeker in 1814. Bij resolutie der Staten-Generaal van 26 Aug. 1784 werd hij benoemd tot hun consul bij den Dey van Algiers, op aanbeveling van zijn jongeren broeder Jean Marc, die volgens voorn. resolutie geëmployeerd was geweest op de kust van Algiers; volgens de familie was hij consul te Algiers, doch de onmiddellijke voorganger zijns broeders heette Rijs.
De correspondentie van den consul met de Staten-Generaal en hun griffier Fagel 1785-1795 bevindt zich in het archief dier Staten, die van 1796-1801, 1802-14 Febr. 1810 met het Ministerie van Buitenl. Zaken in het archief van dit Ministerie en die met de Directie van den levantschen handel te Amsterdam 1787-1794 in het archief dier Directie, welke archieven alle in het Algemeen Rijksarchief worden bewaard, terwijl op het voornoemd Ministerie zelf zijn correspondentie van 1813 tot in 1814, toen hij overleed, wordt bewaard.
Al deze stukken zijn hoogst belangrijk voor de kennis van den toestand te Algiers 1784-1814 en van den handel en de regeering aldaar, ook der betrekkingen met de europeesche landen, vooral met ons land. In een groot deel dier brieven gaat het over de consulaire regalen of tweejaarlijksche geschenken, bestaande in gouden repetitiehorloges, ringen bezet met diamanten of briljanten, ook goudlaken of cafetans, linnen, damast, thee, suiker enz. soms tot een waarde van ƒ 20000; ook bij de aankomst van een nieuwen consul werden zulke geschenken uitgedeeld (bij F.'s aankomst ter waarde van ƒ 2839); verder aan nieuwaangestelde ambtenaren van den Dey, aan gezanten van den Sultan of Grooten Heer; ook als hij gunsten voor ons land wilde verwerven of onaangenaamheden voorkomen of minder goede verhoudingen verbeteren. De hooge ambtenaren, ministers, bevelhebber der ruiterij, kapitein van de haven, paleisbeambten, zelfs bedienden en koks, waaronder soms gunstelingen van den Dey, kwamen voor die geschenken in aanmerking. Ook achtte de consul zich verplicht bestellingen in Europa voor den Dey en zijne hooge