weerdighen ende Godtsaligen heer Herm. Faukelius. Zijn bibliotheek vermaakte hij bij testament aan zijn kerkeraad.
In het begin van 1588 schijnt hij te Keulen gehuwd te zijn met Elisabeth Delynck, geb. te Ronse. Het blijkt alleen uit de notulen van den kerkeraad aldaar.
In het dagboek van Daniel Eilshemius, predikant te Emden, die ook op de Synode te Dordrecht was, plaatste hij onder zijn naam als zinspreuk: ‘Honos onus, fasces fasces’, d.i.: eer (ambten) is (zijn) last(en).
Op de groote synode was hij een gematigd man, infra-lapsariër. Volgens het oordeel van anderen was hem te verwijten, dat hij in de ‘canones van Dordt’ gepoogd had zich niet al te hard te uiten. Het besluit van deze synode om ‘met degenen die bereid waren aan de begeerte der Nationale Synode te voldoen op het allerzachtste te handelen voor zooveel de waarheid en stichting lijden kan’ wordt aan zijn invloed toegeschreven. Menigmaal heeft hij met Antonius Walaeus (zie II 1513-17) samengewerkt. Vergelijk met deze beiden de figuur van Henricus Leo in ditzelfde deel.
Het meest bekend is Faukelius als schrijver van zijn boek tegen de Doopsgezinden: Babel, dat is, verwerringhe der Wederdooperen onder malkanderen, over meest alle de stucken der christelicke leere. Met een kortverhaet van den oorspronck, verbreydinge, menigerley verdeelingen, ende scheuringhe derzelven van malkanderen. Uyt verscheyden hare schriften vergadert ende 't zamenghebracht door .... (Middelb. 1621). Ook te Hoorn verscheen eene uitgave van dit werk zonder jaartal. Faukelius waardeerde de reinheid van zeden onder de ‘mennisten’, en spoorde zijne lezers aan hen daarin te evenaren. Hij is tegen niemand onder hen vijandig gezind. Hij ‘mach oock wel lijden dat sy onder onse Christelicke Overheyt de vrijheyt harer conscientie ghenieten’. Niettemin kant hij zich sterk tegen hunne leer, waarvan hij grondige studie heeft gemaakt.
Claes Claesz., doopsgezind predikant te Blokzijl, schreef daartegen: Bekentenisse van de voornaemste stucken .... uitgegeven te Amsterdam 1624 en te Utrecht in 1650. Anthoni Jacobsz. (Roscius) schreef: Babel, d.i. verwerringe der kinderdooperen onder malcanderen .... eenen spiegel voor H. Fauckelio, drie deelen, z. pl. 1626. Tegen dit laatste werk schreef G. Udemans, Vrede Jerusalems, d.i. Eendracht vande Christ. Gereformeerde .... Tot wederlegginge v.h. vatsch gheruchte gestroyt .... in seker tibel, gen. Babel, d.i. verwerringe der kinderdoopers onder malcanderen (Dordr. 1627). Nog een eeuw later oordeelde de doopsgezinde Maatschoen Faukelius' boek ‘een boekje vol van onwaarheden, vuile en gansch ongegronde beschuldigingen.’
Dat de dordtsche synode hem aanwees om het Nieuwe Testament, en zoo noodig als plaatsvervanger ook het Oude Testament te vertalen, vloeide ongetwijfeld voort uit ingenomenheid met zijn arbeid, in 1617 te Middelburg verschenen: Net Nieuwe Testament onses Heeren Jesu Christi, wt den grieckschen overgheset, neerstelick nu oversien na de beste oversettingen ende van veel druckfauten ghesuyvert ...., herdrukt in 1625 achter de vertaling van het Oude Testament van Sixtinus Amama. Fauketius' vertaling van het oude Testament, in 1624 voltooid, bleef in handschrift, en berust bij den kerkeraad te Middelburg.
Vooral mogen wij niet verzuimen te gewagen van Faukelius als schrijver van het Kort begrip der Christelijke Religie voor die zich willen begeven tot des Heeren Heilig Avondmaal, dat velen