[Faille, Bernardus la]
FAILLE (Bernardus la) was, toen Wtenbogaert in 1592 predikant te 's Gravenhage werd, één van de drie predikanten in die plaats, en daar gekomen uit Vlaanderen in 1583. Te midden van de moeilijkheden door Wtenbogaert ondervonden, prees deze hem als zeer vredelievend. H.C. Rogge noemt hem ‘gematigd calvinist’ (a.w. I, 76, II 290), J. Tideman ‘Contra-Remonstrant, maar verdraagzaam in zijn gevoelen’ (a.w. 61), geheel anders dan H. Rosaeus, die in 1607 te 's Gravenhage was gekomen. Op 28 Jan. 1611 was hij als afgevaardigde van de Haagsche gemeente te Utrecht waar men zich reeds zeker waande Wtenbogaert als predikant verkregen te hebben. Hij was er met een lid van den Hoogen Raad en van de Rekenkamer om Wtenbogaert voor den Haag te behouden; hetgeen gelukte. Omstreeks dezen tijd verklaarde B. la Faille zich voor het gevoelen der Remonstranten. Hij wist van de vlucht van Wtenbogaert einde Aug. 1618 en stemde daarin toe. Hij is in 1619 ontslagen, en heeft de ‘acte van stilstand’ geteekend.
Hij had een groot gezin. Abraham la Faille (zie vorig artikel) was zijn zoon.
Zie: J. Tideman, De Remonstr. Broederschap, Biogr. Naamlijst (Amst. 1905), 61, 266; J. Reitsma, Gesch. v.d. Herv. en de Herv. Kerk, 3e dr. (Utr. 1916), 452; G. Brandt, Hist. der Reform. II (Amst. 1674), 25, 325 v., 328, 335, 939 v., III (Rott. 1704), 864 v., 914; Reitsma en van Veen, Acta, de deelen I, II, III, IV en VII, Registers; H.C. Rogge, Joh. Wtenbogaert I (Amst. 1874) 76 v. 142 aant. 3, II 73, 141, 290, 304 v., 352, 367, 495, 505, III, 15.
Knipscheer