[Erp van het holt, Antonia Marie Sophie van]
ERP VAN HET HOLT (Antonia Marie Sophie van), geb. te Didam 20 April 1754, dochter van Balthasar en Maria Josina d'Oldeneel van den Herenbrinck, was de oudste van zeven kinderen en overleed 30 Nov. 1830 te Baerlo bij Venlo. Zij trad in het Cisterciënserklooster Gravendal of Neuklooster bij Asperden en legde aldaar 1777 de kloostergeloften af. Hare zuster Marie Agnes Francisca, geb. 19 Mei 1755, was in het Cisterciënserklooster Eppinhoven aangenomen, doch overleed reeds 15 Febr. 1785. Door besluit van Napoleon, 9 Juni 1802, werd het klooster Gravendal opgeheven. Antonia van Erp bekleedde den post van priorin in het klooster. De nonnen moesten haar klooster verlaten, hare bezittingen werden verkocht en de gebouwen gedeeltelijk afgebroken. De abdis, die een onderkomen zocht bij haar broeder, had 2 Juli 1802 een klein vermogen aan den rentmeester ter hand gesteld. Het weinige, wat haar gelaten was, werd verkocht en de opbrengst tot aller ondersteuning gebruikt. Ant. van Erp was 30 Nov. 1803 met eenige nonnen te samen in Elken en zij sloten daar een nadere overeenkomst met den rentmeester der abdij over het geredde kloosterbezit. Zij besloten, dat het, na den dood der laatste nonnen, gebruikt moest worden ten bate der kerken en der armen van Asperden en omliggende dorpen.
Priorin van Erp vond een toevlucht te Baerlo bij hare familie, waar ook hare nicht Gertrudis van Oldeneel, eveneens non in Gravendal, na eerst te Zutfen te hebben verbleven, een onderkomen vond. In Baerlo vond zij bijna al hare broeders en zusters, behalve twee, terug o.a. ook haar broeder Frans Balthasar Herman, eertijds kanunnik van Rutten, die aldaar overleed 12 Aug. 1827. Haar broeder Henri Willem Antoon baron van Erp, de stamhouder, gehuwd met barones Helena van Voorst tot Voorst bewoonde aldaar met zijne 10 kinderen het kasteel. 5 Sept. 1832 beschikte priorin van Erp eigenhandig over de nog bestaande en haar toegestane kloostergoederen in twee gelijke helften voor de kerken en de armen, zooals bepaald was. Zij trad nog met de non van Oldeneel met kracht op tegen de willekeurige handelingen van den rentmeester der abdij en zij wendden zich tot den bisschop van Munster, opdat deze den rentmeester zou dwingen de kloosterbezittingen, die zij ten gunste van hare bloedverwanten noch wilden noch mochten besteden, zou afstaan aan de kerken en armen,