18 Febr. 1571 onder zeil en is 20 Febr. 1571 bij het Vlie, waar hij veel schade doet. 22 Febr. 1571 scheept hij zich in naar Ameland, maar wordt daar 23 Febr. 1571 door de schepen van Boshuyzen verslagen. Ter nauwernood ontkomt hij; hij zeilt naar Norden terug, maar moet begin Mrt. 1571 de haven weer verlaten, en is 7 Mrt. 1571 bij het Norder Wad. 14 Juni 1571 is hij tegenwoordig bij het accoord tusschen Brederode en Menninck. Begin Aug. 1571 is hij voor Dover, als tijdelijk kapitein op het schip van Focke Abels; hij zeilt spoedig weg. 26 Jan. 1572 wordt zijn schip te Dover in beslag genomen, weldra wordt het weer vrij gegeven; einde Mrt. 1572 ligt Entens in de haven van Dover en is vice-admiraal van de vloot der Watergeuzen. Op 1 April 1572 is hij bij de inneming van den Briel; 25 Juni 1572 verovert hij Dordrecht, in Sept. en Oct. 1572 is hij bij het mislukte beleg der Geuzen van Goes en einde Oct. 1572 bij den mislukten aanslag op Arnemuiden. Zijn gedrag gaf aanleiding tot verschillende klachten en in 1573 werd hij door den Prins van Oranje naar Delft geroepen en gevangen gezet. Later kwam Entens vrij; hij deed in 1576 een inval in Friesland. Met de Groningers lag hij voortdurend overhoop en in 1578 werd hij door dezen bij Koevorden gevangen genomen, maar op voorspraak van de Staten kwam hij weer vrij. Hij bleef steeds in Groningen en Drente waakzaam, toen er geruchten liepen, dat de graaf van Rennenberg verraad wilde plegen; 3 Mrt. 1580 koos Rennenberg de spaansche zijde en leverde Groningen aan de Spanjaarden over; dadelijk sloegen de Staatschen het beleg voor de stad en hierbij sneuvelde Entens, dronken met een vatdeksel op de wallen aanstormend, op 27 Mei 1580.
Van zijn portret bestaan een steendruk en een schilderij, waarvan ook een copie voorkomt; van alle zijn de kunstenaars onbekend.
Zie: Konst- en Letterbode, 1840, II, 187; Kervijn, Relations Politiques, VI, 296; papieren van Nicolaas Ruychaver, in het Rijksarchief in Haarlem, in afschrift in het Archief van den Generalen Staf; Franz, Ostfriesland und die Niederl., 25, 98 tot 108, 133 tot 227; Rengers, Kroniek, 343, 344, 346; van Vloten, Nederl. Volksopst. (1858) I, 64, 144, 170, 215, 306, 313; Altmeyer, Gueux de Mer, 6, 18, 37, 54, 56, 78, 80, 81, 114; te Water, Verbond der Edelen, II, 381, IV. bijlage HH; Eppens, Kroniek, 194, 195, 211; van Groningen, Gesch. der Watergeuzen, 63, 127, 257; van Someren, Corr. de J. de Wesenbeke, 156; Marcus, Sententiën, 224; de Haan Hettema, Stamboek Friesche Adel II, nalezing 12; Gron. Volks Almanak 1846, 219; Defensionales 70, 71; Hagedorn, Ostfrieslands Handet, 264, 279, 289; Haukenroth, Oostfr. Oorspronk I, 369.
Vogels