kum gedrukt en in 1804 als boek te Franeker uitgegeven. In dit werk zijn op uitstekende wijze, toegelicht door vele afbeeldingen, de verschillende methoden der staaroperatie van hare uitvinding af medegedeeld, en een kritisch overzicht daarvan gegeven. Na zijn promotie oefende hij te Leeuwarden de genees- en verloskundige praktijk uit. Daar zijn vroegere leermeester Joh. Mulder op 15 Juni 1808 zijn intreerede aan de groningsche universiteit gehouden had, was van dien datum de zetel in genees-, ontleed-, heel- en verloskunde te Franeker vacant. Hoewel Curatoren al het mogelijke deden om deze vacature te vervullen, terwijl binnen- zoowel als buitenlandsche geleerden gepolst werden, duurde het tot 11 Nov. 1809. aleer Ens kon benoemd worden. Deze weigerde niet, hoewel het salaris slechts ƒ 1500 bedroeg benevens ƒ 400 voor het verschaffen van cadavers ten bate der anatomie. Begin December had hij zijn lessen reeds aangevangen en hield op 4 Juni 1810 zijn intreerede naar aanleiding van het gezegde van Baco van Verulam: non fingendum aut excogitandum sed inveniendum quod natura ferat vel faciat. Volgens den series voor 1810 gaf hij wekelijks viermaal physiologie, viermaal chirurgie, tweemaal osteologie en tweemaal obstetrie, en gedurende het winterseizoen ontleding van cadavera met bijbehoorende colleges. Na de opheffing der hoogeschool door Napoleon bleef hij te Franeker woonachtig, zich wijdende aan genees- en heelkundige praktijk.
Bij K.B. van 16 Oct. 1815 werd hij wederom aangesteld tot hoogleeraar in de heel-, genees- en verloskunde aan het Athenaeum. Hij ving zijn colleges aan met een openbare les De homine mari ac femina. Het rectoraat werd door hem driemaal waargenomen, in den cursus 1818-19, 1823-24 en 1839-40. De titels zijner rectorale oratiën, telkenmale bij het aftreden gehouden luiden: De benigna et miranda Creatoris sapientia in conservando corpore humano conspicua op 4 Oct. 1819; De benigna et miranda Creatoris sapientia in conservando genere humano per generationem conspicua op 14 Juni 1824; Narratio eorum, quae, ipso rectore, Athenaeo Frisiaco acciderunt op 24 Juni 1840. Deze oraties zijn alle drie opgenomen in de Annales (de beide eersten in de Annales Acad. Groninganae van 1818-19 en 1823-24, de laatste in de Annales Academici 1839-40 blz. 247-254).
Als consulteerend geneesheer en kundig operateur verwierf hij een grooten naam, en stond bekend als uitstekend medicus, zoodat een uitgebreide praktijk hem ten deel viel. Ook bewees hij belangrijke diensten wegens zijn zeldzame belangeloosheid, als lid of voorzitter van provinciale of stedelijke geneeskundige commissiën.
Op ruim 63-jarigen leeftijd overleed hij te Franeker, 12 Mei 1842. Tijdens zijn vestiging te Leeuwarden was hij gehuwd met mejuffr. M. Rost, die hem een 6-tal kinderen schonk, waarvan vijf te Leeuwarden geboren werden.
Zie: Algem. Konst- en Letterbode, 1842 Dl. I, blz. 321-322; L.S.A. Holtrop, Biblioth. medico-chirurg. et pharm.-chem.; W.B.S. Boeles, Frieslands Hoogeschool etc. Dl. II, 2e helft (1889) blz. 726-730.
Kroon