[Eindhoven, Johannes van]
EINDHOVEN (Johannes van) of de Endovia, geboren te Eindhoven, werd 1478 of 80 benoemd tot prior van het klooster Eberhardklausen, priorij nabij Trier, in 1456 gesticht door de Augustijner-kanunniken van Windesheim, waar hij de eerste novice en de vierde prior was. Hij voltooide en versierde de nieuwe kloostergebouwen en schonk het nog bestaande prachtig hoogaltaar met vleugeldeuren, een kunstwerk, in Brabant vervaardigd, en geplaatst in het nieuw opgerichte koor der kerk, dat hij zelf 1491 wijdde. 30 Aug. 1483 was hij verheven tot titularis-bisschop van Azotus om als wijbisschop van Trier werkzaam te zijn. Wel werd hem toegestaan zijn prioraat te behouden, waarvan hij echter 1485 afstand schijnt gedaan te hebben. 1486 werd hij gekozen tot abt van Munster en droeg den titel van abt-commendataire en administrator dezer Benediktijnerabdij, 1490. De Munsterabdij te Luxemburg was te voren op verzoek van haar vroegeren abt Johannes met steun van den aartsbisschop van Trier en keizer Maximiliaan hervormd door de abdij St. Maximinus van Trier, van de congregatie van Bursfeld. Van uit St. Maximinus werden zes monniken gezonden om de hervorming in te voeren. waaronder Henri Sevenar, als prior, Theod. de Harlem en Hieron. van Groningen; deze Nederlanders werden in de abdij ingelijfd. Na den dood van den abt waren er twee partijen, de hervormden en de niet-hervormden, de laatsten met den ex-prior aan het hoofd. Deze kozen Joh. v. Eindhoven, terwijl de hervormden, die verdreven waren, Willem de Heeck, door keizer Maximiliaan aangeduid, kozen. De aartsbisschop van Trier stelde daarop zijn wijbisschop en vicarisgeneraal Joh. van Eindhoven aan als administrator der abdij 2 of 4 Sept. 1490. Als zoodanig komt hij voor in oorkonden van de abdij 1491-99. In Juli 1492 werden de monniken, die J. van Eindhoven gekozen
hadden, op het kapittel der Benediktijnen van de provincie Keulen-Trier ter verantwoording geroepen. De gouverneur van Luxemburg, die eerst de hervorming had helpen invoeren, steunde met al zijn macht de partij van van Eindhoven, die in het bezit der abdij bleef. De tegenpartij wendde zich daarop tot den Paus en den Keizer. Nov. 1502 sloot J. van Eindhoven een overeenkomst met zijn tegenstander en verklaarde, dat hij niets van de abdij in bezit had of zich had toegeëigend en de proceskosten te Rome zelf door hem uit zijn kas betaald waren. Hij verliet de abdij, waar onder zijn opvolger groote tweedracht heerschte. Als prior van Eberhardklausen reeds werd hij 1482 aan het hoofd van een gezantschap gesteld, om de verloving van den erfprins van Frankrijk met aartshertogin Margareta en den vrede tusschen den Koning en aartshertog Maximiliaan te bewerken. Ofschoon hij als wijbisschop in Trier in het Seminarie woonde, was hij steeds voor zijn prioraat in de weer. Hij zorgde, dat de geschiedenis van het klooster en de wonderen der vereering van het genadebeeld van O.L. Vrouw geboekt werden. In 1507 nam hij ontslag als wijbisschop en overleed het volgend jaar. Op zijn verzoek werd zijn lijk naar