boventoon, tucht en regel bestonden niet meer. Ten einde dat convent te hervormen wendde zich de prior van het windesheimsche klooster Bodiken in het bisdom Paderborn tot den prior superior van de windesheimsche kloostervereeniging met het dringend verzoek om een paar zusters uit Diepenveen, hetwelk zoowel in Noord- en Zuid-Nederland als in Duitschland te goeder naam en faam bekend stond. Drie van de voortreffelijkste zusteren werden beschikbaar gesteld: de nonnen Stijne des Grooten en Dayken Dyerkens, benevens de conversin Aleid ter Maet. Zij vertrokken omstreeks 1460. Op de plaats harer bestemming aangekomen, gelukte het haar door geduld en verstandig overleg, meest door zachtheid, bij voorkomende gelegenheden door de noodige gestrengheid, van lieverlede een beteren geest bij de bewoonsters te wekken, te Hilwartshuizen de beoogde reformatie tot stand te brengen. Aan zuster Dayken was een tijdlang het opzicht toevertrouwd over de reventer (eetzaal). Daarna werd zij ‘schoelmeystersche’; zij gaf uitstekend onderwijs en hield haar leerlingen tevens zóó in bedwang, dat zij in het koor als engelen zich gedroegen. Trouwens waar het dienstig bleek wist Dayken hun soms menige penitentie op te leggen. Toen zij in 1468 met haar beide medehervormsters het klooster verliet, schreef zij voor de schoolkinderen die zij onderwezen had eenige ‘suverlike punten’ of godsdienstige spreuken op en deelde deze onder hen uit, opdat zij haar zouden blijven gedenken. Na terugkomst te Diepenveen werd ook daar aan de bestaande kloosterschool aan haar, wie het geenszins aan kundigheden ontbrak (‘sij was seer wal geleert’), het onderwijzen van de jeugd opgedragen. Een ‘wijltijdes’ heeft zij wederom het onderwijs verstrekt, hoogstens zes jaar, aan kinderen die onder haar leiding voor het meerendeel later kloosterzusters zijn geworden. Dayken Dyerkens werd in 1472 te
Diepenveen tot priorin gekozen. Met krachtige hand bestuurde zij het klooster; maar zij zag zich genoodzaakt in 1478 af te treden, omdat zij volgens sommigen te streng was. Dertien jaren heeft zij nog devotelijk als een voorbeeld voor de inwonenden geleefd.
Naam en voornaam van de behandelde zuster worden verschillend gespeld: Dayken Dyerkens (Kühler); Daya Dierkens (Mattheus en van Heussen en van Rijn); Dayken Derckes (‘Handschrift D’); Daatje Derks, Daatje Dirks, Daiken Derks (Acquoy).
Zie: mijn uitgave ‘Handschr. D’ (Gron. 1903-1904), 353-366, passim; A. Mattheus, achter diens Anonymi Chronicon ducum Brabantiae (Lugd. Bat. 1707), 229; [H.F. van Heussen en H. van Rijn], Oudheden en gestichten van het bisdom van Deventer (Leid. 1725), I, 179; J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, II (Utr. 1876), 186, 361-363; W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), 88 aant. 2, 232 volg., 244, 276 volg., 301 volg., 310 volg., 329, 330 de aant., 333-335.
Brinkerink