is weinig anders bekend dan dat hij de latijnsche school bezocht, en dat hij te Alkmaar omgang had met den ingenieur G.P. Schagen, misschien ook met de zonen van den burgemeester Adriaen Anthonisz aldaar, later bekend als Adriaan en Jacob Metius. Hij behoorde tot de Doopsgezinden, en schijnt zich al vroegtijdig voor de techniek en werktuigkunde geïnteresseerd te hebben. Het is wel zeker dat hij niet, zooals vermeld wordt, te Leiden gestudeerd heeft, maar dat hij omstreeks 1590 bij Hendrik Goltzius de graveerkunst beoefende en daar ook deel nam aan alchemistische proefnemingen. In 1591 stierf zijn vader, en in 1595 huwde hij Goltzius' jongere zuster Sophia Jans, met wie hij zich te Alkmaar vestigde. Dit huwelijk is zeer ongelukkig geweest wegens de immoreele en verkwistende levenswijze der vrouw, die er voor een niet gering deel schuld aan geweest is, dat Drebbel, zijn leven lang in geldgebrek verkeerde en ook later tot groote armoede verviel.
Behalve dat hij het graveeren beoefende, - enkele gravures van zijne hand zijn nog bekend, alsook het door hem vervaardigde plan der stad Alkmaar, waarvan de koperen plaat nog op het gemeentearchief aanwezig is, - was hij reeds toenmaals ook als instrumentmaker en werktuigkundige werkzaam: zoo verkreeg hij o.m. op 21 Juni 1598 en 16 Februari 1602 een octrooi van de Staten op eene ‘inventie’ om schoorsteenen beter te doen trekken, en om een ‘altijd-loopend uurwerk’ te maken en eene soort waterpompen, van welke laatste hij er o.a. eene in Middelburg in gebruik schijnt gesteld te hebben.
In het laatst van 1604 of in het begin van 1605 vertrok hij naar Engeland, waar hij zich te Londen vestigde en als mechanicus geëmployeerd werd aan het hof van Jacobus I en diens zoon Henry van Wales, hoofdzakelijk om te helpen bij de voorbereiding der tooneelopvoeringen en der tallooze andere vermakelijkheden aan het hof der Stuarts. Daar wist bij de aandacht op zich te vestigen door de constructie van een ‘perpetuum mobile’, van automatische en hydraulische orgels, enz. van de soort, gelijk zij bij Heron, Philo van Byzantium, Vitruvius, later bij Fludd e.a. beschreven worden, en door allerlei natuurkundige proeven, zooals die o.a. in Porta's Magia naturalis vermeld zijn. Een en ander maakte zijn naam als ‘uitvinder’ ook buiten Engeland en Holland bekend, zoodat Rudolf II reeds in 1607 eene poging deed om hem naar Praag te lokken, wat hem echter pas in 1610 gelukte. In 1610 vertrok hij met zijn gezin naar Bohemen, waar hij tot 1613, dus tot na den dood van Rudolf en van Henry van Wales (1612), gebleven is. Van zijne verrichtingen te Praag is weinig anders bekend,dan dat zij zich blijkbaar voor een groot deel op alchemistisch gebied bewogen, terwijl hij ook met den mijnbouw in contact gekomen is, en wel in hoofdzaak voor zooverre het de constructie van pompen voor de waterkeering betrof. Alles wat verder van zijne successen te Praag verhaald wordt, kan als verzinsel beschouwd worden; ook schijnt bij betrokken te zijn geworden in het proces, dat na Rudolf's dood aan een deel zijner dienaren werd aangedaan in verband met de beroovingen en verduisteringen gepleegd ten nadeele van 's keizers Kunst- en Schatzkammer op het Hradschin. In elk geval keerde hij in 1613 weer naar Engeland terug, en het geheele verhaal van zijne tweede reis naar Bohemen, zijne gevangenneming door den Winterkoning, enz. moet als fantaisie worden beschouwd. Uit de documenten blijkt duidelijk, dat bij in 1619 zeker te
Londen vertoefde, en dat hij erin oeconomisch opzicht ellendig aan toe was. Sindsdien werd