had ten gevolge de verovering van enkele friesche steden. Maar men bleek het trojaansche paard ingehaald te hebben en eerst in 1523 raakte men hem kwijt. Jancko Douwama klaagde er bitter over dat hij bedrogen was, toen Karel erkenning vroeg als erfheer van Friesland. Toen hij dit weigerde, viel hij in ongenade (1520). Hij begaf zich naar Munster en Keulen en schreef aan den graaf van Oost-Friesland om goeden raad. Deze verwees hem naar den keizer. De keizer verstrekte hem vrijgeleide en zoo legde hij 31 December den eed van getrouwheid aan Karel V af in handen van Hendrik van Nassau. Nu werden plannen beraamd om Friesland onder 's keizers macht te brengen. 12 Juni 1522 nam hij met de zijnen Staveren in. Op den Landdag, die 21 Juli 1522 te Harlingen werd gehouden, heerschte groote ergernis over Douwama's eed aan den keizer. Toch maakte hij deel uit van een commissie, die de Landdag van 20 Sept. naar de landvoogdes afvaardigde. Hij beklaagde zich over den stadhouder van Friesland, George Schenck van Toutenburg, adviseerde tot zijn afzetting en prees den graaf van Oost-Friesland als een beter stadhouder aan. Toen hij belast werd met een zending naar O. Friesland om voor 's keizers belangen werkzaam te zijn, pakte zich een zwaar onweder samen boven zijn hoofd. Stadhouder Schenck reisde met Dr. Keimpe van Martena naar Mechelen om zich te verantwoorden over de tegen hem ingebrachte klachten. Zij verkregen van de landvoogdes een acte van rechtvaardiging. Groot was zijn triomf en zijn wachtwoord werd nu: Douwama moet in den kerker te Vilvoorde! Dit werd spoedig werkelijkheid. Den 12en Juni 1523 werd hij gevangen genomen en als een dier behandeld. Hij stierf in diepe ellende. In den kerker stelde hij heimelijk zijn memoriën te boek, die een andere hooggeplaatste gevangene wist te verzenden naar Jancko's vrouw. Ze zijn verdeeld in vijf boeken: Boeck der partijen; Articulen van Foerantwoording; Instructie
aan sijn Wijff; Tractaet van sijner Rekenschap; Handel sedert 1520. Hij laat zich daarin kennen als een man van een helder oordeel en een warm hart. Voor de kennis van dien tijd zijn zij een belangrijke geschiedbron. H. Amersfoordt en F.D. Fontein hebben deze geschriften voor het Friesch Genootschap bewerkt, doch niet ter perse gezien, daar zij voor de voltooiing stierven. Het onvoltooide boek is afgewerkt door J.v. Leeuwen, Mr. J. Dirks en Dr. J.G. Ottema. Het werk verscheen in 1849. Het oordeel over Douwama's persoon en streven is zeer verschillend. Ubbo Emmius prijst hem ‘als een man van een deftig verstand en groote kloekmoedigheid, een bijzonder liefhebber van de vrijheid zijns vaderlands; daarbij van een goed beleid; in voorspoed en tegenspoed gematigd en wijs; eindelijk die zijn leven op zoo'n wijze niet verdiende te eindigen’. Van Rijn in zijn Nabericht op Vriesland in de Oudheden van Vriesland (II, 528, 566) twijfelt aan de juistheid van die lofspraak. De vraag is zelfs opgeworpen: Was J.D. een verrader? O.i. was hij een friesch nationalist. In de gang van het friesch museum te Leeuwarden hangt de copie van een portret, dat het afbeeldsel zou wezen van zijn portret, maar het is vrij zeker een portret van zijn naamgenoot, den zoon van Laes (overl. 1576) en Barbara van Hottinga (overl. 1572).
Zie: J.A. Andrae, Jancko Douwama, Friesch edelman in zijn leven en geschriften, uitgegeven door het Nieuwsblad Oostergoo, Dokkum, 1893; G.H. van Borssum Waalkes,