Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 446]
| |
zijn leven in de Cisterciënserabdij Himmenrode ligt geheel in het duister. Slechts is bekend, dat de aartsbisschop van Trier, Jan Sierck, hem om zijne nauwgezette plichtsbetrachting zeer hoog achtte en dat hij door diens tusschenkomst tot abt van de abdij St. Mathias te Trier werd gekozen, 1451. In dien tijd vindt men, dat Cisterciënsers, die eveneens den regel van den H. Benedictus volgen, ter hervorming van de kloostertucht aan het hoofd geplaatst werden van verschillende Benediktijnerabdijen. De aartsbisschop van Trier had de abdij O.S.B. van St. Mathias te Trier hervormd met de hulp van den karthuizer Johannes de Rode. In de abdij van Bursfeld werd de regeltucht hersteld door monniken van St. Mathias gezonden door J. de Rode. De Benedictijner abdijen O.L. Vrouw te Trier, St. Pantaleon en St. Matinus te Keulen volgden het voorbeeld van Bursfeld, dat weldra het hoofd werd der beroemdste congregatie van de Benediktijnen. Na den dood van Joh. de Rode meende de aartsbisschop, dat de prior van Himmenrode O. Cist., Joh. Donder, de man was om zijn werk voort te zetten in St. Mathias. Als abt heeft Johannes Donder heel zijn leven gewijd om de hervorming van Bursfeld in vele Benediktijnerkloosters ingang te doen vinden. Bijzonder werd hij in zijne plannen gesteund door den kardinaal Nicolaas van Cusa. Met een zijner monniken, den abt Adam van St. Martinus te Keulen, ziet men Joh. Donder optreden als visitator en voorzitter der kapittels van Bursfelds congregatie. Na veel tegenstand, moeite en kosten hervormde hij de Benediktijnerabdij Maria Laach. Na een strijd van zeven jaar kwam rust en vrede en tucht in deze abdij weer. Abt J. Donder had zelfs een reis naar Rome moeten ondernemen om den verdreven abt van Maria Laach in zijne abdij te herstellen. Hij had vele jonge monniken, Nederlan ers van geboorte, aangeworven om de door hem ingevoerde tucht in de hervormde abdij stand te doen houden. Een zijner eerste zonen der hervorming te Laach was de monnik Jacobus van Oest van Oudewater, later prior van St. Paulus te Utrecht, en te Egmond en daarna abt te Stavoren. In 1464 stichtte abt Johannes een nonnenklooster zijner orde te Trier. In 1465 nam hij met twee andere abten het bestuur in handen van de vervallen St. Martinusabdij te Trier. In 1468 voerde hij met monniken zijner abdij de hervorming in te Oostbroek bij Utrecht. In 1469 sloot de St. Laurentiusabdij van Oostbroek zich bij de congregatie van Bursfeld aan. Hij trad meermalen op als voorzitter der provinciale kapittels der Benedictijnerprovincie Trier-Keulen, waartoe ook alle nederlandsche kloosters behoorden. Ook naar de St. Paulusabdij te Utrecht zond hij eenige zijner monniken. De aansluiting dezer abdij bij Bursfeld kwam eerst tot stand in 1484 en niet in 1469, zooals gezegd wordt in de lijst der bursfelder abdijen bij Gab. Bucelinus. Abt Joannes overleed in de abdij St. Martinus te Keulen, waar hij begraven werd in het midden van het koor der abdijkerk door den abt Adam, zijn leerling en navolger in ijver voor het welzijn der orde. Zie: Gall. Christ. XIII, 550; Casp. Bruschius, Chronologica Monast. Germaniae, 448; Gab. Bucelinus, Germania sacra et profana (Ulm 1562) II, 225-226; van Rixtel, Proeliarus of strijdboek (Leeuw. 1855); 21; Archief aartsb. Utrecht XXIV (1897) 300; Revue Bénédictine XVIII (1901), 379, 380, 381. Fruytier |
|