Bertius begin 1597 (verschil O. en N. stijl) in den Haag overleed. Hij werd er in de Groote kerk bij het koor begraven, diep betreurd door de gansche geleerde wereld, in het bijzonder door zijn sedert zijn dood somber geworden vader.
Zijn portret: op de familiegroep door R. van Antwerpen in het Stedelijk Museum te Leiden; in de Bibl. der Leidsche Univ.; gravure bij Meursius, Ath. Batavae; miniatuur door A. van Halen in het Panpoëticon Batavum.
Van hem: Brittanicorum Carminum Sylva (Lugd. Bat. 1586), achter zijns vaders Odae Brittannicae; Rerum coelestium in laudem Umbrae declamatio et carmen (Lugd. Bat. 1591), ook achter Wowerus, Dies aestiva (Oxon. 1635); Plautus, Fabulae superstites (Lugd. Bat. 1589, 1594) ed. J.D.; Conjectanea et Notae in Catullum, Tibullum et Propertium (Lugd. Bat. 1592); Spicilegium in Petronii Arbitri Satyricon (Lugd. Bat. 1594 etc); Epithalamia in nuptias Mart. Pilii (Lugd. Bat. 1594); Animadversiones in Plauti Comoedias (Lugd. Bat. 1596); Poëmata (Lugd. Bat. 1607, 1704).
Over hem: Bertius in Oratio funebris op zijn vader (Lugd. Bat. 1604); Meursius, Athenae Batavae, 151; Siegenbeek, Laudatio Jani D., 126 vlg. en Gesch. der Leidsche hoogeschool II, 279; de Wind, Bibl. Nederl. Geschiedschr., 265; Peerlkamp, De poëtis latin. Nederl., 178; Molhuysen, Geschied der Leidsche Univ. Bibl. 12; dez., Bronnen Leidsche Univ. I, passim; Elkan, in Oud-Holland 1906, 98.
Blok