Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 385]
| |
Hij was de zoon van zeer rijke en aanzienlijke ouders: Werner van Delden en Geertruid van Denen, en de oudere broeder van de uit den kring der devoten bekende zuster Elsebe Hasenbroecks (V kol. 222-223). Aanvankelijk was Johannes pastoor te Oldenzaal; omstreeks het jaar 1392 reisde hij naar het Karthuizerklooster Monnikhuizen bij Arnhem. Hij deelde daar zijn roeping voor het kloosterleven mede en vroeg opneming in de Chartreuse. De monniken van S. Bruno ‘vielen hem seer suetelick ende consentierden hem ene stede’. Te Oldenzaal teruggekeerd om zijn zaken te regelen, vertelde hij aan zijn zuster Elsebe, die toen weduwe was, zijn plan. Elsebe toonde zich zeer bedroefd en misnoegd en zeide hem: ‘Doe gij dat, soe en wil ic u nummer voer mynen brueder holden’, waarop Johannes teeder antwoordde: ‘Suster, ic wil altoes u brueder blijven’. ‘Ende sie schreyden seer hertelijc te samen’. Het ging hem aan het hart zijn nog jeugdige zuster met hare kinderen te verlaten. Daarom besloot hij raad te gaan vragen in Deventer bij Florens Radewijnsz. Deze ried hem aan om zijn voornemen te volbrengen en zeide: ‘onze lieve here mochte sijnre suster ock gracie geven’. Johannes, thans een man van middelbaren leeftijd, deed hetgeen hem werd aangeraden. Hij nam te Monnikhuizen het habijt der Karthuizers aan, werd vervolgens aldaar geprofest ‘ende genck voert in allen doegeden’. Enkele maanden nadat Joannes vertrokken was, begon ook Elsebe ernstig na te denken over haar levensdoel. Zij begaf zich naar Monnikhuizen en sprak met haar broeder en deelde hem mede ‘dat sij onsen lieven heren dienen wolde onder gueden menschen’. Joannes verheugde zich daarover zeer en wenschte haar geluk ‘Suster, doe gy dat, soe in mogedy nummermeer bet doen.’ Hij ried haar aan om zich in Deventer te vestigen en beval haar de zusters van het Meester-Geertshuis aan. Joannes leefde stipt den strengen kloosterregel na en werd geprezen om zijn groote kennis van geestelijke zaken en van de H. Schrift. Kort na zijn professie werd hij procurator van het klooster. In 1396 werd hij overgeplaatst naar Brugge, ten einde daar het ambt van vicarius waar te nemen bij de Karthuizernonnen van het Sint-Anna-klooster. In 1402 onthief men hem van deze functie. Vermoedelijk keerde hij in dat jaar ook weer naar Monnikhuizen terug. In 1417 werd een begin gemaakt met de stichting van het Karthuizerklooster ‘Insula Reginae Coeli’ bij Wezel, ter plaatse genaamd Grave. Dom Alphardus de Hollandia, die toen prior was van Monnikhuizen, belastte Joannes van Delden met de voorbereiding van de nieuwe nederzetting. In 1418 werd hij er tot rector aangesteld en zond men hem als helper en procurator Albertus Kivet (V kol. 300). Het klooster was in de eerste helft van 1420 voltooid en werd nu bij de orde ingelijfd, terwijl het generaalkapittel der Grande Chartreuse Joannes van Delden benoemde tot prior, welk ambt hij tot 1424 heeft bekleed. Zijn laatste levensjaren bracht hij afgeleefd en ziekelijk door als koorreligieus. Zie: le Vasseur, Ephemerides Ordinis Cartus. I (Monstrolii 1890) 197; le Couteulx Annales Ordinis Cartus. VII (Monstrolii 1890) 400-402; Maisons de l'Ordre des Chartreux IV (Parkminster 1917) 99-100; Handschrift D (van den doechden der vuriger ende stichtiger susteren van Diepenveen), uitgeg. door D.A. Brinkerink (Gron. 1904) 203-207; W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rott. 1908) 46, 347a. Scholtens |
|