toezien, dat hem zijne kerk werd ontnomen, gedeeltelijk werd afgebroken en van alle sieraden beroofd. Hij moest zich schuil houden, want het verblijf in de stad was hem ontzegd.
Na de inneming der stad door Parma 1584, die een eind maakte aan het bewind der Calvinisten, kon hij weerkeeren in zijne parochie. Hij werd kanunnik in de St. Baafs en aartsdiaken; 11 Jan. 1585 nam hij bezit van zijn kanunnikdij. 3 April 1602 werd hij tot aartspriester benoemd, doch overleed reeds het volgend jaar. Bij testament had zijn oom, de bisschop, hem een kelk geschonken of een beker, een geschenk der stad Hulst, dien hij na zijn dood aan de kerk van Hulst moest schenken.
Zie: Analectes hist. eccl. Belg. IV, 445; Grijpink, Register op de parochiën, altaren (Amst. 1914) I, 19; de Jonghe, Gentsche geschiedenissen (Gent 1752) II, 107; Hellin, Hist. chronol. des évêques et du chap. de St. Bavon (Gand 1770) 129.
Fruytier