D.
[Daegens, Griete]
DAEGENS (Griete), ook Dagens, Degens, kloosterzuster te Diepenveen en kloosterhervormster, overl. 9 Oct. 1452. Geboren uit rijke ouders (haar vader heette Egbert), kwam zij op jeugdigen leeftijd in Meester-Geertshuis te Deventer. Toen zij daar nog maar korten tijd was geweest, werd de verzoeking om huiswaarts te keeren haar zóó sterk, dat zij niet langer bleef. Zoo verbeurde zij hare plaats; want wie er eenmaal zonder verlof uitging, mocht er nooit meer inkomen. Gelukkig werd zij elders ter stede, in Lamme-van-Diesenhuis, opgenomen, waar zij bleef tot hare overplaatsing naar Diepenveen in 1400. Zij behoorde tot de eerste twaalf zusters die aldaar 21 Jan. 1408 werden ingekleed, deed denzelfden dag professie en kreeg weldra een aanstelling tot suppriorin, welke betrekking zij ongeveer twee jaar (1408 tot 10) vervulde.
Wat Griete Daegens als kloosterhervormster aangaat, eerst werd zij in 1415 tot priorin gekozen van Sint-Barberendaal te Tienen in Brabant en ‘maeckte daer een guet reygement’, doch geraakte wegens haar overdreven strengheid herhaaldelijk in botsing met Wouter van Gierle, prior van Korsendonck. Na tien jaren keerde zij naar Diepenveen terug. In 1430 begeerde men haar als priorin van Bethanië bij Arnhem. De rector en sommige nonnen van dat klooster maakten het haar meer dan lastig, zoodat zij na eenigen tijd zich weer naar Diepenveen begaf; wat haarzelf niet onwelkom was, maar den betergezinden onder de zusters ten zeerste speet. Kort daarop vertrok zij naar Klaarwater, een Benedictijner-klooster bij Hattem, ten einde het te ‘informyren’. Ook in dat convent ondervond zij groote moeilijkheden, met name door den proost Wessel, die zich niet ontzag verkwistend met het kloostergoed om te gaan. Nog eenmaal keerde zij naar haar ‘aardsche paradijs’, d.i. naar het Diepenveensche klooster, terug. Zij bracht daar verder haar laatste levensjaren door; zij stierf er in hoogen ouderdom en vol goede werken.
Zie: mijn uitgave van ‘Handschr. D’ (Gron. 1903-04), 184, 214, 246-250, 281; J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn invloed, II (Utr. 1876), 359-360, III (Utr. 1880), 196, 199, 216; W.J. Kühler, Johannes Brinckerinck en zijn klooster te Diepenveen (Rotterd. 1908), 54, 68 volg., 90 aant. 2, 203 aant. 4, 263, 321-325.
Brinkerink