aan den Amstel achter. In Sept. 1568 dient hij in het leger van den prins van Oranje, en trekt 5 Oct. 1568 bij Stevensweerd over de Maas. Hij deed mede aan een poging om Jan Grovels, gezegd de Roode Roede, in de abdij van Mariënweert op te lichten, ook was hij tegenwoordig bij den moord te Berchem op den landdeken en zijn kapelaan gepleegd, maar was hieraan onschuldig.
Als het leger van Oranje wordt ontbonden, gaat Cruyningen naar den Briel en vervolgens naar Engeland, waar hij zich bij de Watergeuzen voegt. In Aug. 1569 ontmoeten wij hem daar op de vloot. Hij kwam 16 Sept. 1569 voor het Vlie, en zeilde 28 Sept. 1569 naar de Eems. Daar Cruyningen maar 20 daalders als zijn deel van de buitgelden ontvangt, verlaat hij, onrustig van aard, in het najaar van 1569 de vloot in Oost-Friesland. In Dec. 1570 voegt hij zich bij hen, die Deventer willen verrassen, maar die aanslag liep ook op niets uit. Hij diende nu onder een zekeren Jan Jansz. van Delft, die in Wezel volk geworven had en naar Emmerik trok. Men wilde daar een beitelschip vermeesteren, ten einde daarmede naar Holland te varen, Rotterdam en Delfshaven te plunderen, en vandaar naar Engeland te zeilen. Maar het plan mislukte, Cruyningen werd in Arnhem gevat, bij vonnis van 10 Jan. 1572 ter dood veroordeeld en onthoofd.
Zie over hem: van Groningen, Gesch. der Watergeuzen, 192; van Hasselt, Stukken, II, 105-109.
Vogels