sande en J. Wittiichus gesteld, die een gunstig rapport uitbrachten. In de vergadering der Staten van 18 Maart 1728 werd tot uitstel van de behandeling besloten; verder is over gevolgen van dit voorstel niets bekend. De stukken hieromtrent tot en met dat van laatstgenoemden datum zijn te vinden in de Notulen Kon. Inst. v. Ingenieurs 1848-49, blz. 212 en vlgg. Een gevolg was evenwel, dat de Staten bij besluit van 10 Mei 1729 aan Cruquius met van 's Gravesande en Wittichius opdroegen, de Merwede, van welke vooral toen de overstroomingen gevreesd werden, te inspecteeren en voorstellen tot het voorkomen daarvan te doen. Zij brachten 8 Juli 1730 rapport uit, waarbij overlaten werden voorgesteld achterom Hardingsveld en door het Land van Altena.
Dit rapport bleef niet onweersproken. Zoowel de regeering van de stad Gorinchem als dijkgraaf en hoogheemraden van het Land van Arkel en die van de Alblasserwaard dienden bij de Staten van Holland bezwaren er tegen in, vervat in eene brochure, getiteld: Destructive remarques op de abusieve aanmerkingen van N. Cruquius’. Daarop antwoordde Cruquius in zijne Consideratien en aanmerkingen, gedagteekend Augustus 1731. Het gevolg van deze verschillen in meening was, dat er niets gebeurde, dan dat op het terrein tegenover Giesendam, deel van den Biesbosch uitmakende, het rijshout is opgeruimd en verder de groei daarvan is tegengegaan. Dit terrein was later bekend als de overlaat van Cruquius. Op grond van een Staatsbesluit van 1806 mochten hier geene bekadingen boven 1.85 M. + A.P. worden aangelegd, en in 1851 en 1852 is het terrein, dat door opslibbing zeer verhoogd was, afgegraven tot 2 M. boven A.P.
Cruquius heeft in Juli 1712 met J. Noppen en M. Bolstra een ontwerp voor de droogmaking van het Haarlemmermeer aan het bestuur van Rijnland ingediend. Dit heeft aanleiding gegeven, dat aan één der drie stoomgemalen, die tot droogmaking en drooghouding van den Haarlemmermeerpolder gesticht zijn, zijn naam gegeven is. Hij was een zeer bekwaam kaartteekenaar, die zich met den waterstaatstoestand van Holland op verschillende wijze inliet. Hij is de eerste geweest, die lijnen van gelijke diepte en gelijke hoogte op zijne kaarten teekende. Hij heeft het eerst de doorgraving van den Hoek van Holland, waarmede ruim eene eeuw na zijn overlijden is aangevangen, voorgesteld. Hij heeft aan den schrijver van den Tegenwoordigen Staat van Holland opgaaf gedaan van de waterstanden, gedurende een lange reeks van jaren bij stormvloeden aan den Spaarndamschen Slaperdijk bereikt.
Bij de oprichting in 1751 werd hij lid van de Hollandsche maatschappij der wetenschappen te Haarlem. Ook was hij lid van de Royal Society te Londen. Hij stierf kinderloos, en ligt te Spaarndam in de kerk begraven. Een door hem zelf vervaardigd grafschrift vermeldt (iets waarvan de waarheid overigens door niets bewezen wordt) dat hij een afstammeling van den Roomsch koning Willem zou zijn.
Men heeft van hem: Tafelen van sons- middelpunts waare op- en nedergang (Leiden 1727); Loop der planeeten uyt den aardbol voor 1729, Leiden; Rapport (met 's Gravesande en Wittichius), over de inspectie der Merwede, wegens de voorgeslaage middelen tot voorkoming van inundatiën, in de Resolutiën der Staten van Holland van 1730, met 3 kaarten; Loop, plaats en distantie der planeeten uit den aardbol voor