Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6

[Clercx, Tielmannus]

CLERCX (Tielmannus) of Clerici, ook Ghybens genaamd, geb. te Geldrop, overl. te Leuven 3 Oct. 1550, behaalde bij de promotie der filosofie 1516 als student van de Valk de derde plaats van 196. 1523 of 24 verkreeg magister Tielmannus de Geldrop een beneficie of vicarij aan het altaar van O.L. Vr. te Renesse. 4 Juni 1527 behaalde hij den graad van licentiaat in de theologie. Na eerst leeraar geweest te zijn in de Valk, werd hij 1 Jan. 1527 de tweede president van het pauselijk college, door Adrianus VI, den nederlandschen paus, gesticht. Zijn landgenoot, de geleerde Godschalk Rosemond van Eindhoven, was de eerste president geweest. Zijn vriend en studiegenoot de Amsterdammer Corn. Crocus, later Jezuïet, droeg hem de uitgave op van Jac. Latomus' schrijven tegen Phil. Melanchthon. Ook met den H. Ignatius en den Z. Petrus Canisius stond hij in betrekking. 1544 viel hem de eer te beurt om als rector magnificus aan het hoofd der universiteit te staan, terwijl hij 1541 en 1545 optrad als deken der faculteit der vrije kunsten (artes). Na 24 jaar zijn college te hebben bestuurd, overleed hij aldaar en werd in het koor der St. Michielskerk begraven. De minderbroeder Adam Sasbout van Delft hield de lijkrede, afzonderlijk gedrukt en later verschenen in de Opera Omnia van Sasbout, 1568, 1575 en 1608 uitgegeven te Keulen (Foppens, Bibl. Belg. I, 5). Ze werd ook uitgegeven door Corn Verburcht in Opus

[p. 306]

homiliarum F. Adami Sasbout (Lov. 1566) blz. 251-257v. Tilman Clercx stichtte een beurs, 1548, voor arme studenten, die beheerd door het seminarie te Mechelen, in 1880 nog 335 francs opbracht.

Zie: Analectes hist. eccl. Belg. XVIII (1882), 95, 106, 116, XXI (1888) 111; de Jongh, L'ancienne faculté de théologie de Louvain (1871) 53; Jaarboekje van Alberdingk Thym 1892, 14, 81; Studiën 11 (1899) 379; Grijpink Register op de parochiën en altaren, I, Scaldia 75; v.d. Gheyn, Catal. manuscr. bibl. Royale III, 123; Braunsberger, B. Petri Canisii epistulae et acta I, 139.

Fruytier