[Carolus, Johannes]
CAROLUS (Johannes) of Jean Charles, geb. te Antwerpen in 1534, gest. te Mechelen 13 Sept. 1598. Hij studeerde in de rechten te Leuven, daarna te Orleans en Poitiers, te Padua en Bologna. Aan laatstgenoemde universiteit promoveerde hij in 1557. Hij vestigde zich daarna als advocaat in Mechelen. Den 13 Sept. 1567 werd hij benoemd tot raadsheer en procureur-generaal van het Hof van Friesland. Blijkens de sententieboeken bleef hij in functie tot in Juli 1576; de commissie van zijn opvolger is van 11 Augustus 1576. Hij was een beslist vijand der hervormden en van de partij van den opstand en een sterke steun van het koninklijk gezag in Friesland; vandaar dan ook zijn stellig niet vrijwillig ontslag in 1576. Hij werd daarna benoemd tot raadsheer in den Grooten Raad van Mechelen, waarvan hij in 1597 vice-president werd. Hij was toen als leekebroeder in het Minderbroederklooster aldaar opgenomen, waar hij ook is gestorven.
Carolus schreef in 1573 te Leeuwarden zijn boek De rebus Casparis a Robles Billaei in Frisia gestis commentariorum libri IV. Het beschrijft de gebeurtenissen in Friesland van 1572 tot Augustus 1573; het is partijdig, maar belangrijk. Het boek is opgedragen aan Philips II; daarom ook gaf Carolus het aan Viglius ter inzage; het schijnt ook naar Spanje te zijn opgezonden. In later tijd was er een exemplaar te Groningen bij den raadsheer Warner Emmen, bij wien Gabbema het afschreef. Dat afschrift was in de achttiende eeuw in handen van Duco Martena van Burmania; daarnaar heeft de franeker hoogleeraar P. Wesseling het uitgegeven (Leeuwarden 1731, 4o).
Zie: de Wind, Bibl. der Ned. geschiedschr. 230 vlg., 559; uit andere gegevens aangevuld.
Brugmans