(Alkmaar 1814), waarvan een wellicht het bewuste is. In later jaren verzamelde hij een deel van zijn meest zeer huiselijke poëzie en gaf die uit onder den titel: Een twintigtal gelegenheids- en andere Verzen van V.C., waaronder een: Aan het weldadige Oud Nederland ter gelegenheid van de stormen van 24-26 Dec. 1836 en de door dezelve ontstane rampen en schaden op het IJ bij Spaarndam en Spaarnwoude (Amsterdam 1838). In het jaar van zijn dood verscheen nog zijn Verzameling van oorspronkelijke Nederd. logogryphen, charaden en raadsels, in versmaat, enz. (Utrecht 1842) bestemd voor kinderen als een leerzaam vermaak. Andere stukken van hem zijn in verschillende tijdschriften verspreid. Een blijvende plaats onder de nederlandsche dichters, zelfs van zijn tijd, hebben al deze werken hem niet kunnen verschaffen. Wat wij van hem kennen is goedmoedig en vroom, in de beide watersnoodgedichten en in de ‘verontwaardiging’ niet zonder opzettelijk pathos, naar vorm en uitdrukking tamelijk keurig, als geheel echter slechts zwakke navolging, waarnaast het werk van een Tollens oorspronkelijk en meesterlijk moet heeten.
Zie: Alb. Stud. Acad. Lugd. Bat.; B.F. Tydeman, Specimen Philologicum, exhibens conspectum operis Ibn Chalicani etc. (Lugd. Bat. 1809), waarachter op een los blad een gedicht van E.A. Borger in het friesch en het genoemde van van Campen; van der Aa, Nieuw woordenb. van nederl. dichters II (1845), 3; Navorscher III (1853), 363; Frederiks en van den Branden i.v.; Knuttel, Catal. v. pamfletten VI, no. 23420.
Kossmann