[Calonne, Charles Antoine, graaf de]
CALONNE (Charles Antoine, graaf de), geb. te Hulst in Zeeuwsch-Vlaanderen 1602, zoon van Jacques, die nog in 1623 majoor der stad was en van Marie Francisca de Moria, overleed te Madrid begin 1672. Zijne familie was afkomstig uit Doornik, waar men verscheidene harer leden vindt onder den magistraat der stad. Hij begon op 21-jarigen leeftijd zijn loopbaan als soldaat en diende in de compagnie, waarover zijn vader het bevel voerde. Hij maakte het beleg mede van Breda (1624), nam deel aan de gevechten om Brugge te vrijwaren voor een aanslag door Frederik Hendrik (1631) en om Maastricht te ontzetten (1632). Voor Maastricht werd hij gewond; bij den veldslag van Avain in Luxemburg werd hij gevangen genomen, doch voor een losprijs vrijgelaten. 1635 was hij luitenant-kolonel van het regiment van den graaf van Hoogstraaten. Toen men 1639 aan de Calonne bevel gaf naar Spanje te vertrekken, werd hij op zijn reis naar dat land door de Hollanders aangehouden. Na zes maanden gevangenis kon hij opnieuw de reis voortzetten. Hij onderscheidde zich in Spanje op bijzondere wijze door zijne dapperheid bij het veroveren van verschillende steden en kwam in hooge gunst bij koning Philips IV, die hem 7 Febr. 1648 tot bevelhebber van Fraga benoemde. Toen Calonne 1649 zijn vaderland begeerde terug te zien, vertrok hij met de hoogste aanbevelingen des Konings. De aartshertog der Nederlanden, Leopold, scheen voor hem geen geschikten post te willen vinden, zoodat Calonne na den veldtocht van 1650 tegen de Franschen te hebben medegemaakt, naar Spanje weerkeerde, waar hij zich opnieuw bijzonder onderscheidde in het beleg van Barcelona en in den veldtocht tegen de Portugeezen. Hij was generaal der artillerie en ridder van de orde van St. Jacob, toen hij om zijn bijzondere verdiensten door den koning tot bevelhebber van Carthagena werd aangesteld, 1659. 1662 probeerde hij opnieuw, toch te vergeefs, het ambt van generaal der artillerie in de Nederlanden of
van bevelhebber van Brugge te verkrijgen. 1664 werd hij benoemd tot lid van den hoogen raad van oorlog en 14 Mei 1670 tot graaf verheven. Slechts twee jaar genoot hij van dezen titel. Hij overleed zonder nakomelingen.
Zijn portret bestaat in prent door J. van Reesbroeck.