[Buytendyck, Gosuinus]
BUYTENDYCK (Gosuinus), geb. omstr. 1585, overl. 4 Juli 1661. Na zijne studie te Leiden kwam hij met aanbevelingsbrieven als predikant te 's Gravenmoer (N.-Br.); daarna stond hij te Dirksland sedert 1616, te Goedereede sedert 2 Juni 1619, te Dordrecht sedert 5 Dec. 1620 tot zijn dood. Eigenaardige bijzonderheden zijn bewaard over zijne komst en zijn arbeid te Goedereede waar de remonstrantschgezinde Adrianus Romanus was afgezet. G. Brandt verhaalt, dat Buytendyck den voortvluchtigen remonstrantschen predikant Samuel de Prince in een herberg ontdekte en bij den schout aanbracht, zoodat hij werd gevangen en naar de Gevangenpoort te 's Gravenhage gebracht. Deze daad, zegt Brandt, bezorgde hem niet alleen de beloofde vijfhonderd gulden, maar ook zijn beroep naar Dordrecht. Zijne vrouw echter, dochter van Otto Tonsor, had daar zulk een ‘mishaegen’ in, dat zij eerlang van ‘hartseer’ stierf.
Te Dordrecht was Buytendyck zeer bemind en genoot hij de achting ook van de vroedschap; o.a. was hij curator van de latijnsche school. Zijne rechtzinnigheid was onverdacht; hij was een man van strenge zeden en denkwijze. Na den dood van Henricus Rosaeus te 's Gravenhage, beriep men hem te vergeefs daarheen. Te Dubbeldam hield hij in 1630 de eerste preek. De gemeente was toen na den St. Elisabethsvloed in 1421 herdijkt; de kerk hersteld. Te gelijk bevestigde hij toen aldaar zijn voorganger te Dordrecht, Johannes Bocardus.
Hij schreef: Harmonie van het lijden Jesu Christi. Dat is: over-een-stemminge van de vier H. Evangelisten over de historye van het bittere lyden onses Salichmaeckers, gelyck deselve jaerlycks, in seven-en-tsestich predicatien, zal verklaert worden tot dienst der Christelycke gemeynte alhier binnen Dordrecht, voor het eerst uitgegeven in 1635, herdrukt o.a. in 1694 en 1701. Inderdaad werd dit werk te Dordrecht sedert dien tijd veelal gebruikt bij de lijdensprediking. Ook schreef hij: De roemgierige Jesuyt, vertoont in Pater de Landsheer, Jesuyt tot Antwerpen (Dordr. 1648).
Zijn portret werd in prent gebracht door J. Warnier naar W. Vaillant, en door D. Loggen.
Zie: Visscher en van Langeraad, Het Protestantsche Vaderland I (Utr. 1905), 734-737; Ned. Archief voor Kerkgesch. I ('s Gravenh. 1902), 165; Kerkelijk Handboek 1878, 647; 1907,