Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 232]
| |
24 Dec. 1606, was de zoon van Adriaan, ridder, president van het Hof van Utrecht, van den Raad van Vlaanderen, zegelbewaarder van den Keizer, en van Barbara van Schore. Hij behoorde tot een vlaamsche adellijke familie, genaamd naar de heerlijkheid de Burch te Saint-Ricquier in de kastelnij van Veurne. Hij bekleedde het ambt van secretaris of griffier van het Hof van Utrecht, doch moest evenals zijn broeder Lambert (die volgt) uit Utrecht vluchten, verdacht wegens zijne gehechtheid aan het katholiek geloof en omdat zijn broeder Jan, president van den hoogen Raad te Mechelen, ten zeerste de partij van den koning was toegedaan. Na een verblijf met zijne familie te Kleef en te Leiden keerde hij naar Utrecht terug. Hij hield zich onledig met het vervaardigen en uitgeven van latijnsche verzen en geschriften. De volgende werken, gedrukt tusschen 1582 en 1603 worden van hem vermeld: Laudes Hieronymi Columnae et Ascanii Columnae (Antv. 1582, 4o); Epigrammatum sacrorum centuriae duae (Leid. 1589, 8o, nieuwe uitg. 1590 vermeerderd met een derde honderdtal); Hymnus paschalis .... (1590); Charites sive silvae piorum amorum (Leid. 1595, 8o); Fides ac Spes, sive de duabus illis virtutibus sententiae et exempla (Leid. 1597, 8o); Farrago piarum similitudinum (1598); Pia decasticha, seu sententiarum, et exemplorum centuriae tres (Antv. 1599, 8o); Piilusus, in quibus Oculi et oscula, ac post illos Funera et tristia (Traj. 1600, 4o); Pia solatia (Traj. 1602); Piorum hexastichon centuriae quatuor, item de modo orandi Deum centuria (Antv. 1603, 8o). Vele van zijn gedichten zijn opgenomen in Delic. Poet. Belg. I, 861 sq. Zie: Biogr. nat. Belg. III, 62; Foppens, Biblioth. Belg. I, 22; Archief aartsbisdom Utrecht VI, 190 v. Fruytier |
|