[Brugman, Johannes]
BRUGMAN (Johannes), bekend Minderbroeder-observant en beroemd volksprediker, omstreeks 1400 geb. te Kempen (op de grenzen van het Kleefsche en Bergsche, in het aartsbisdom Keulen), in 1473 overl. te Nijmegen. Hij bezat uitnemende gaven van verstand en hart, een sterk geheugen, rijke verbeeldingskracht en een gemoed evenzeer vatbaar voor het zinnelijke als voor het geestelijke. In zijn jongelingsjaren bezocht hij de kloosterschool, zag zich daar omringd door mannen, die een lichtzinnig leven leidden, en verviel, geen weerstand kunnende bieden aan de verzoeking rondom, weldra ook zelf tot allerlei afdwalingen. Toen hij de kloostergelofte afgelegd had en eenigen tijd kloosterling geweest was, kwam hij tot inkeer en werd een devoot mensch. De herinnering aan bedreven zonden en het blij vertrouwen op de toekomst vertolkte hij later in een lied, met de woorden:
Hadieu der werelt minnen,
Wat nie(u)wes aen te gaen.
Te gaen een anderen ganc,
Na zijn bekeering begaf Brugman zich naar het klooster der Minderbroeders-observanten te Sint-Omèr (in Noord-Frankrijk), waar hij als ‘lector theologiae’ aan de school van het convent verbonden werd en belast met het onderwijs der kloosterjeugd en kloosterlingen. Sedert 1450 doorreisde hij ongeveer twintig jaren lang de verschillende gewesten van ons vaderland, om overal, hetzij middellijk hetzij onmiddellijk, de observantie, d.i. de strengere naleving van den regel van Franciscus van Assisi, te verbreiden. Niet altijd trad hij tactvol op. Te Amsterdam, waar hij in 1462 onder tegenstand van geestelijkheid en stadsregeering als kloosterhervormer werkzaam was met Jelis Krabelijn, afgevaardigde van Karel den Stoute, hield hij toespraken, waarvan het te wenschen ware geweest dat hij ze, naar het woord van zijn vriend Dionysius den Karthuizer, had ‘toebereid met het zout der gematigdheid’. Geen prediker heeft meer plaatsen, steden zoowel als dorpen, bezocht dan Johannes Brugman. Alomme drong hij aan op bekeering, krachtig bestrijdende de drie hoofdzonden zijner eeuw: de speelzucht, met name het dobbelspel, de ontwijding van Zondagen en heilige-dagen, en de wraakgierigheid der staatkundige partijen hier te lande. Welsprekend, maar allesbehalve bezadigd, sprak hij in den regel ‘gloeiende woorden’, die een uitvloeisel waren van het enthousiasme dat hem vervulde. Hij was tegelijk een dichterlijke natuur; de gave der profetie werd hem bovendien toegeschreven.
Tot Brugman's geschriften behooren, behalve een tweetal geestelijke liedekens (Ic heb ghejaecht mijn leven lanc en het naar het refrein genoemde Och ewich is so lanc) en enkele sermoenen of collatiën: een uitvoerig ‘Leven van Jezus’ (Ene devote oefeninge der kijnsheit, des middels ende des eyndes ons Heren Christi) en een driemaal omgewerkte biographie in het Latijn van de Heilige Lldwina van Schiedam (gest. 14 April 1433).