pen te Lippenhuizen, waar hij 21 Dec. werd bevestigd. Reeds 24 Sept. van het volgende jaar werd hij beroepen te Werkendam en de Werken waar hij 7 Dec. 1766 het predikambt aanvaardde. Den 11 en Juni 1769 volgde zijn benoeming tot hoogleeraar in de philosophie te Groningen als opvolger van D. van de Wijnpersse; 24 Jan. 1770 hield hij een Oratio de ratione humana ad veram salutem indicandam et impetrandam haud sufficiente; hij doceerde volgens de toen geldende verdeeling der wetenschappen zoowel de bespiegelende wijsbegeerte als de natuurkundige vakken en gaf colleges over physica, logica, methaphisica, hydraulica, hydrostatica; 22 April 1773 werd hij ook tot theologiae doctor bevorderd. In 1778 verliet hij de hoogeschool voor een predikantsplaats te Rotterdam, waar hij 20 Oct. 1777 beroepen was en 22 Febr. van het volgende jaar werd bevestigd; kort daarna werd hij tevens tot hoogleeraar der wijsbegeerte aan de ‘doorluchtige school’ dier stad benoemd.
In een preek, gehouden 14 Maart 1782, leerde hij een opvatting omtrent de verzoening door Christus' lijden en dood, die aanleiding werd tot groote onaangenaamheden. Zijn ambtgenooten Johannes Habbema en Petrus Hofstede (IV, 762), met welken laatste hij voordien zeer bevriend was geweest, traden tegen hem op en de vraag omtrent de rechtzinnigheid zijner leering trok spoedig de algemeene belangstelling De rotterdamsche kerkeraad en de classis van Schieland behandelden zijn zaak op voor hem weinig vriendschappelijke wijze; hijzelf wendde zich tot de Staten van Holland en West-Friesland, die hem tegenover de classis de hand boven het hoofd hielden. Het geschil kwam zoodoende niet tot een eigenlijk einde en zou wellicht nog lang hangende gebleven zijn, indien de politieke veranderingen van het jaar 1787 niet tusschenbeide waren gekomen. Ten Broek was volbloed patriot en werd door het nieuwe stadhouderlijke bestuur der stad van zijn ambten ontzet (22 Oct. 1787) met het uitdrukkelijk verbod ooit weder te Rotterdam als predikant op te treden; de kerkeraad volgde door hem ook als lidmaat te censureeren. In de volgende jaren was hij te Antwerpen, waar hij, zonder bepaalde aanstelling, geruimen tijd de vacante predikantsplaats vervulde bij de uitgeweken hollandsche protestanten van den ‘Brabantschen Olijfberg’. Zijn geschriftje Getuigenis der waarheid (1802, zie beneden) bevat herinneringen uit dezen tijd; in de jaren 1791 en 92 preekte hij negen maal in het Duitsch voor de keizerlijke troepen te Antwerpen; ook trad hij eenmaal in de kerk der nederlandsche protestanten te Brussel op. De omwenteling van 1795 bracht voor hem eerherstel; 20 Mei werd de resolutie van 1787 door de nieuwe rotterdamsche regeerders ingetrokken; 19 Juni daaraanvolgende hervatte hij zijn predikambt, dat hij verder onafgebroken bleef waarnemen tot zijn emeritaat, 26 Jan. 1822. Een jaar later, 20 Jan. 1823, overleed hij. Hij wordt geroemd als een
der eerste invoerders van een verbeterde preekwijze.
Ten Broek was gehuwd met Anna Brievingh uit de Werken; zijn zoons Joachim George en Hendrik Willem, zijn in de voorgaande artikelen beschreven.
Zijn portret werd vervaardigd door L.A. Claessens naar J.G. ten Broek, door J.G. Waldorp en G. Kitsen. Voorts ziet men hem afgebeeld op verscheiden spotprenten van 1785 (als patriot) en van 1787 (bij zijn afzetting); vgl. Muller, Nederl. Historieplaten no. 4672-76, 5009-11, 5059.
Van zijn geschriften noemen wij: Onderwijs