genpoort te 's Gravenhage gebracht, onder beschuldiging van in zijn maandschrift verschillende artikelen te hebben opgenomen, die in de termen der strafwetten van 1815 en 1818 vielen, uitgevaardigd tegen het drukken van geschriften, ten doel hebbende om de openbare rust te verstoren. Drie maanden bleef ten Broek gevangen. Op herhaald aandringen van zijn rechtsgeleerd adviseur, liet hij, die ernstig ziek en bijna blind geworden was, zich overreden een verzoekschrift om gratie te richten tot koning Willem I. 19 November werd hij uit zijn kerker bevrijd. Zijn gezondheid was hevig geschokt, zijn gezicht verzwakte met iederen dag; in 1829 verkreeg hij eervol ontslag als notaris.
Nadat hij van 1825-29 uit oprechte overtuiging deel had uitgemaakt van de oppositie, moest hij de gebeurtenissen van 1830 als oprecht vaderlandslievend Hollander uit den grond zijns harten betreuren. Omstreeks dezen tijd werd hij geheel en al blind; hij vestigde zich eerst te Beers en later te Grave, waar hij tot aan zijn dood in 1847 zich onvermoeid bezig hield met het opstellen van geschriften ter verdediging van de katholieke kerk. Daar zette hij de uitgave van: De Correspondent op touw, en gaf hij in 1835 een weekblad uit: Catholijke Nederlandsche stemmen. Dit weekblad verwierf hem in 1838 van paus Gregorius XVI een welwillende breve en drie jaar later, zijn benoeming tot Ridder van den Gouden Spoor. Dat Le Sage, niettegenstaande zijn blindheid, nog zooveel heeft kunnen uitrichten, had hij ook te danken aan zijn zoo zorgvolle echtgenoote en zijn pleegzoon en opvolger als redacteur, Jan Witz. Men kan echter licht begrijpen, dat hij wel eens niet volledig ingelicht was in sommige actueele kwesties, zooals in de zaak van Lammenais' twijfel en afval, daar de hulpelooze blinde zelf niet lezen kon en zijn pleegzoon Jan Witz nog zeer jong en geenszins zoo begaafd als zijn pleegvader was. Terneergebogen onder den last van zijn aanhoudenden, zwaren arbeid, begonnen zijn lichaamskrachten af te nemen. Hij overleed, door een hersenberoerte getroffen, 11 Juli 1847, te midden van zijn arbeid, ruim 70 jaren oud.
Behalve de boven genoemde geschriften, zijn een menigte brochures en kleine werkjes, benevens boeken van grooten omvang, uit zijn pen gevloeid, zooals de Verdediging van de Catholijke Geloofsleer door Luther, Calvijn en andere predikers der Hervorming (1818); De goede trouw der Protestanten tegen Catholyke verdenking verdedigd (1818); Het gulden boeksken (1823); Godsdienstige en zedekundige Mengelingen (1824); Vrijmoedige doch gematigde verdediging van de staat en de vrijheden der Catholijke kerk (1826); Brieven aan de heeren da Costa en Bilderdijk (1829); de Morgenstar (1833).
Vergelijk over hem: Allard, Studiën 1904; A. Beyen, XI Jaarverslag v.h. blindeninstituut te Grave; Het Kath. Nederland 1813-1913, II 345 vlg.; de Godsdienstvriend, Deel 78.
Kleyntjens