[Boonacker, Adrianus]
BOONACKER (Adrianus), geb. te Brielle 28 Jan. 1739, ged. N.H. Kerk 30 Januari; overl. te Leiden 16 Februari 1818; zoon van Hendrik B., destijds adjudant, en van Catharina Blaskens.
Hij trad in 1751, oud zijnde 12 jaar, in milit. dienst als cadet in het regiment van A.A. graaf van Pretorius (comp. van kapitein de Scheffer). Op zijn verzoek ontving hij eervol ontslag 25 Dec. 1760. Hij ging toen overbij de gardes-du-corps van den Prins van Oranje, onder den hertog van Brunswijk, en bleef daarbij tot 30 Juli 1763. Den 5. Aug. 1763 aangesteld tot luitenant in de comp. van kapitein Fischboer, regiment kolonel de Salve, welk regiment naar Berbice werd afgezonden tot demping van een slavenopstand. Den 15. Nov. 1768 werd hij kapitein bij het regiment Douglas. Dit was hetzelfde regiment als het vorige, thans veranderd in een regiment mariniers onder het bevel van kolonel Douglas, geschikt tot het doen van tochten over zee, daar het zich tot den tocht naar Berbice vrijwillig had aangeboden en zich daar zoo wel gekweten had. Den 30. Nov. 1771 werd hij kapitein-commandant van de comp. grenadiers 1e bat. van voorn. regiment; 21 Oct. 1774 kapitein bij een comp. van het 2e bat. van genoemd regiment, bij overeenkomst met den kapitein P. Mörzer, aan wien A.B. gedurende zekeren tijd een jaarl. uitkeering moest doen, waarom hij dispensatie verkreeg van den zuiveringseed; 4 April 1780 majoor bij het 2e bat. en 7 Febr. 1792 luitenant-kolonel bij hetzelfde regiment (uit de aanstelling blijkt dat hij reeds van 17 Aug. 1791 af deze plaats had bekleed). In 1793 lag hij in garnizoen te Sluis, toen deze stad werd belegerd; A.B. was een der onderteekenaars van de voorwaarden, waarop Sluis aan den franschen generaal Moreau zou kunnen worden overgegeven. Hij werd als krijgsgevangene naar Frankrijk gevoerd (zie Bosscha, Ned. Held. te Land III, 76, noot). Den 9. Juli 1795 werd hij aangesteld tot kolonel van de 6e halve brigade. In 1799 was hij kommandant van een gedeelte der divisie Dumonceau of 2e Bataafsche Divisie, gelegerd in Groningen en Friesland om tijdens den inval der Engelschen en Russen in N.H. de n.o. grenzen van
het land te bewaken (zie: Het Vaandel, tijdschr. voor onderofficieren, IIe jaarg. pag. 606 en v., en Bosscha, als voren, bl. 189).
In 1803 werd hij gepensionneerd met den rang van generaal-majoor. Hij woonde daarna te Leiden, en wel (volgens testament van 4 Oct. 1816) Oude Vest, Wijk V no. 367; zijn weduwe later op de Haarlemmerstraat omtrent de Mare, Wijk VI no. 402 (volg. boedelscheiding).
Hij huwde te Tholen 23 Sept. 1773 (huw. contr. voor notaris Johannes van Noorden: 1 Sept.) met Petronella Elisabeth Vleugels, geb. te Tholen 28 Aug. 1743, overl. te Leiden 3 Febr. 1828 dochter van burgemeester Mr. Jacob V. en van Genoveva Mathilda Davida van Lichtenbergh). Uit dit huwelijk werden, behalve een jong overl. zoon, twee zoons en een dochter geboren.
Zie: W.F. Camp, Verhaal van het Beleg der Vesting Sluis in Vlaanderen (Amst. 1822), bijl. I; Verv. op Wagenaar, XXIII, 315-317; W.M.C. Regt, Genealogie Boonacker (in handschr.).
Regt