Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek. Deel 6
(1924)–P.J. Blok, P.C. Molhuysen– Auteursrecht onbekend
[pagina 151]
| |
t.a.p. op blz. 381) het volgende: ‘Pierre Philippe Bontemps werd omstreeks 1609 in België geboren. In 1634 tot proponent bevorderd, schijnt hij voor korten tijd de Waalsche gemeente te 's Hertogenbosch te hebben gediend (zie echter W. Meindersma, De Geref. Gemeente te 's Hertogenbosch 1629-1635, Zalt-Bommel 1909, blz. 229). Toen hij op 2 Dec. 1636 door die van Haarlem werd beroepen, was hij predikant te Gadfield-Chase in Engeland. Hij opende in 1638 de Waalsche synode te Vlissingen met eene rede over 2 Tim. 2:19, en in 1639 en 1648 was hij secretaris van die synoden. Hij stierf 27 Nov. 1648 .... Hij komt niet voor in de Biographische Woordenboeken van Glasius en van der Aa.’ Rogge gaat voort met eene beschrijving van de kerkelijke toestanden te Haarlem en zegt: ‘het was Bontemps die het sein gaf tot eene beweging die gedurende enkele jaren vele hoofden verhitte en allerlei pennen in beweging bracht’. In 1641 namelijk zond hij in het licht: Kort Bewijs van de menighvuldige doolingen der Wederdoopers ofte Mennisten (Haarl. 1641). In 1653 verscheen een tweede druk te Amsterdam, bij J.v. Ravestein, die in 1661 nog een derden druk uitgaf. Deze sneeuwbal groeide weldra aan tot een lawine van strijdschriften .... Zekere Abraham Davidt Volbot stelde onder den valschen naam van G. v(an) V(rijburch) een verweerschrift op dat in 1643 werd gedrukt. Na het antwoord van Bontemps in: Verkeertheyt van de Leere der Weder-doopers ofte Mennisten (Haarl. 1643), bestreed hem de doopsgezinde vermaner Joost Hendricksz. Nog in hetzelfde jaar antwoordde Bontemps met Naerder ontdeckinge van de grove en schadelicke dwalingen der Mennistische secte den Blocq genaemt .... Joost Hendricksz. bleef met zijn Spongie tot afwasschinge van de vuyle vlecken die Petrus Bontemps de Mennisten nu weder heeft aenghewreven het antwoord niet schuldig en werd bijgestaan door Pieter Verkindert. Nog in 1643 schreef Bontemps tegen hen: Noodige Aenmerckingen op de krachteloose Ontschuldiginghe van Pieter Verkindert en in het begin van 1644: Weder-legginge van de on-ghegronde uytvluchten, en menighvuldighe lasteringhen van Joost Hendricksz. ende van, soo hy sich noemt, Geeraerd van Vryburgh (Haarl. 1644). G.v.V. goot nu Looghwater op de lastervlecken van P. Bontemps; deze antwoordde met: Looghwaters ende loogh-water-makers, hoe langer hoe vuylder (1645), waarop G.v.V. weer schreef: Proeve van Bontemp's logen-water, hoe langher hoe vuylder (Amst. 1645). In dezelfde jaren verscheen een heele reeks geschriften over de leer der algemeene genade. Vooral de bekende Paschier de Fijne, remonstrantsch predikant te Haarlem leverde hierin zijne bijdragen. Tegen de geschriften van Bontemps schreef de Fijne Een t'samen-spraeck tusschen twee Gereformeerde .... tot onder-rechtinge van een boecxken ghenaemt Naerder ontdeckinghe .... door Petrum Bontemps (Haarl. 1643). Uit een brief door Paschier de Fijne op 31 Juli 1643 (of 1644) geschreven aan Bartholomeus Prevostius, remonstrantschen predikant te Amsterdam, blijkt dat Petrus Bontemps een gevaar zag in de komst van een ons verder onbekenden franschen Anabaptist te Haarlem. Op 30 Juli had hij te Haarlem, tegen dezen waarschuwend, gepreekt over de valsche profeten (Matth. 7) en ‘de luyden in die Predicatie wijs gemaeckt datter eenen dwaelgeest int lant gekomen was .... nu om zijn valsche leere door de Magistraet ge- | |
[pagina 152]
| |
vangen genomen’ .... Deze brief is opgenomen in het Arch. v. Ned. Kerkgesch. t.a.p. De gevoelens van Bontemps tegenover de ‘valsche leer van de Doopsgezinden’ leert men niet minder duidelijk uit zijn: Saincte Lumiere de l'Ancienne, vraye Foy Chrestienne, pour dissiper les ténébres de la fausse Doctrine des Anabaptistes (Haerl. 1644). Geen wonder dat de haarlemsche doopsgezinden hun bestrijder noemden: ‘mauvais temps’! Zie: Visscher en van Langeraad, Het Protestantsche Vaderland I (1907), 489 v.; Acquoy en Rogge, Archief voor Ned. Kerkgeschiedenis II (1887), 381-386; (J. van Vloten), Paschier de Fijne ('s Hert. 1853), 333-341; Doopsgezinde Bijdragen 1897, 117; en de verzameling geschriften, volledig aanwezig in de bibliotheek van de vereenigde Doopsgezinde Gemeente te Amsterdam (Catalogus, Amsterdam 1919, blz. 200-202). Knipscheer |
|