[Bonte, Cornelius de]
BONTE (Cornelius de), zoon van Martinus, geboortig van Breda, overleden 1511 te Gent, waar hij zich 1470 gevestigd had en 1471 of 1472 werd aangenomen in het gilde als vrij-meestergoudsmid. 1484 was hij keurder. 1486 vervaardigde bij voor de Bernardijner-abdij Baudeloo, nabij Hulst, een doos voor het bewaren van de H. Olie. Dit prachtstuk van goudsmeedkunst, vervaardigd in den vorm van een gotische kapel, doet denken aan de schoone vlaamsche relikwieschrijnen van dien tijd. Het is afgebeeld en beschreven in Messager des sciences historiques, 1845, 277 en bij Potter. Het fijn bearbeide meesterstuk was 1845 in bezit van den heer Ch. Onghena en maakte daarna deel uit van de verzameling der baronnen von Rothschild. Corn. de Bonte komt negen malen voor als deken van het gilde der goudsmeden 1487-1501. Vóór 15 Aug. 1486 merkte hij zijne werken met een heraldisch teeken, hermelijn genaamd, later met dat teeken besloten in de letter C. Nog enkele andere kunstwerken van hem zijn bekend. Op het stadhuis te Gent bewaart men nog een der vier zilveren schilden (exelen), 1482 door hem vervaardigd voor de stad Gent en afgebeeld in Messager 1846, 63. Hij leverde met zijn gezel J. Bollaert de zilveren prijzen voor het schitterend landjuweel, dat krachtens octrooi van Philips den schoone, verleend te 's Gravenhage 18 Juni 1496, te Gent werd gehouden in 1497, waarvoor hem 321 pond werd betaald. C. de B. voerde den titel van goudsmid van hertog Karel den Stoute. Onder zijn talrijke leerlingen telt men vele echte kunstenaars, die naam maakten. In de graveerkunst was Corn. de Bont evenzeer bedreven als in de drijfkunst. Men vindt nog eenige afbeeldingen van de zegels der vorsten Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van Bourgondië, door hem gemaakt in het werk van Olivier de Vree, Sigilla
comitum Flandriae (Brug. 1637) 101, 105 en 106.
Hij was gehuwd met Elisabeth Gheraerts. die met hare twee gehuwde dochters als zijne erfgenamen optraden.
Zie: Fr. de Potter, Cent, Geschiedkundige beschr. de stad II, 303-06; Messages des sciences hist. 1846, 63-70; Biogr. Nat. Belg. IV, 809-814.
Fruytier