[Bisdom]
BISDOM, een dichter, van wien niets verder bekend is dan eenige door hem gemaakte liederen. Daarvan komen er vijf voor in het Geuzenliedboek; het zijn in de uitgave van van Lummel no. CXLI ‘Van de Berchse soldaten, hoe sy de stadt [nml. Geertruidenberg] aen Parma vercochten’, een gebeurtenis die 10 April 1589 plaats greep, no. CXLII ‘Vant innemen van Breda’ door middel van het vermaarde turfschip in 1590, en no. CLV ‘Een Bommels liedt’ op den terugtocht der Spaanschen uit den Bommelerwaard in 1599, welke drie zijn onderteekend Bisdom. Van denzelfden dichter zijn ook: no. CLIV ‘Van de seven hoofden oft Gouverneurs’, waarin de landvoogden van Margaretha van Oostenrijk tot Albertus worden bezongen en beoordeeld, en no. CLIX ‘Van den grooten slach in Vlaendren’ nml. bij Nieuwpoort in 1600; deze twee zijn onderteekend Niet meer soo dom, hetgeen blijkens de slotregels van no. CLIX zijn spreuk was, zeker met een zinspeling op den naam bis-dom.
Voorts is van hem een minneliedje bekend, rijk voorzien van klassieke mythologische namen, in Den Nieuwen Lusthof enz. Amst. 1602, bl. D 2, onderteekend Bisdom.
Vergelijk: Nieuw Geuzenlied-boek, opnieuw bijeenverzameld door H.J. van Lummel op de aangehaalde nummers; te Winkel, Ontwikkelingsgang, 2e dr. II, 498.
Kossmann