Antiquitatum Romanarum et Batavicarum Neomagi et in agro Neomagensium suburbano erutarum indiculus (Nijmegen 1784, 8o). Later verscheen zijn Vertaaling en korte uitlegging van de opschriften op altaaren en gedenksteenen der Romeinen, binnen en omtrent Nijmegen uitgegraven en op het raadhuis aldaar geplaatst (Nijmegen 1787, 8o). Veel later gaf hij uit Romeinsche overblijfselen, opgedolven in den omtrek van Nijmegen, door italiaansche en fransche oudheidkundigen beoordeeld (Nijmegen 1819, 8o). Bovendien heeft in de Betouw een groot aantal speciale studiën uitgegeven over romeinsche oudheden en in verband daarmede de geschiedenis van ons land ten tijde der Romeinen, o.a. een Commentatiuncula in C.C. Taciti Hist. Lib. V Cap. XIX ubi bellum Batavicum narrat a Cereale cum Claudio Civile gestum et exustum a Civile Batavorum Oppidum (Nijmegen 1785, 8o). Afzonderlijke vermelding verdienen een reeks van monographieën over oudheidkundige onderwerpen, die hij uitgaf met brieven van zijn voorvader Smetius en van andere geleerden, o.a. De aris et lapidibus rotivis ad Neomagum et Sanctenum effossis G. Cuperi epistolae ex autographis editae (Nijmegen 1783, 8o). De geheele reeks, zeven in getal, draagt het jaartal 1783; waarschijnlijk heeft zijn zoon G.C. in de Betouw (zie het vorig artikel) in deze en andere publicatiën mede de hand gehad.
In de Betouw was een zeer geleerd man van onvermoeide werkzaamheid en onverpoosde toewijding. Dat zijn kritiek niet op de hoogte stond van den modernen tijd, behoeft nauwlijks te worden gezegd. Niettemin is zijn werk van blijvende beteekenis geweest. Hij leefde in een tijd, toen de belangstelling voor oudheidkundige verzamelingen en studiën begon te verminderen, en voordat de nieuwe kritische richting zich baan brak. Karakteristiek is het, dat hij den afbraak van het Valkhof niet kon verhinderen; niettegenstaande zijn welmeenende pogingen stuitte hij overal op onverschilligheid voor dat hoogst belangrijke monument van het keizerlijk Nijmegen.
Zie: Saxe, Onomasticon, VIII, 424 vlg.; Westendorp en Reuvens, Antiquiteiten II, 287 vlg.; Kist en Royaards, Archief IV, 120 vlg. en de daar aangehaalde bronnen en werken.
Brugmans